Kennissstemen

De enorme ontwikkeling die we hebben doorgemaakt zou zonder nieuwe kennis niet mogelijk zijn geweest. In de periode van de Verlichting groeide het inzicht dat de werkelijkheid onderzoekbaar en kenbaar was en dat we met nieuwe kennis in staat zouden zijn tot verandering en manipulatie. Door te begrijpen hoe de wereld in elkaar zit ontstaat de mogelijkheid tot interventie. We kunnen de werkelijkheid naar onze hand zetten door gebruik te maken van moderne technologie. En inderdaad, zonder die technologie zouden we in een heel andere samenleving leven.

 

De betekenis van onderzoek en kennis is dan ook onomstreden. Maar niettemin is de vraag aan de orde hoe onze kennissystemen functioneren. Toepassing van kennis is niet vanzelfsprekend. Veel kennis heeft weinig werking in de praktijk. De toepassing ervan blijft achterwege. Dat kennis op wetenschappelijk verantwoorde wijze tot stand komt betekent nog niet dat daardoor de toepasbaarheid ervan wordt vergroot. Sterker nog, er zijn analyses denkbaar die aanleiding geven tot het tegenovergestelde. Een redenering is dan dat het met grote zekerheid uitspraken doen veronderstelt dat zeer nauwkeurig vooraf is bepaald onder welke voorwaarden en binnen welke grenzen het onderzoek wordt afgebakend. Resultaten hebben dan slechts geldigheid binnen dat specifieke onderzoekkader. Hoe gedetailleerder de onderzoekopzet, des te lastiger is het resultaten te vertalen naar andere situaties. We reduceren de werkelijkheid tot een onderzoekbare werkelijkheid en juist door die reductie sluiten we wezenlijke elementen buiten.

 

Deze onderzoekbenadering wordt om eerdere redenen in stand gehouden. Deels hangt dat samen met ons beleidssysteem dat definiërend is en daardoor situaties eveneens reduceert. Vragen die dan op tafel komen dienen van een eenduidig antwoord te worden voorzien. Iets is waar of niet waar. Een klacht is gegrond of ongegrond. Het handelen van iemand levert een strafbaar feit op of niet. In plaats van deze in wezen positivistische benadering is een perspectief denkbaar waarbinnen als uitgangspunt geldt dat de werkelijkheid niet eenduidig is maar pas betekenis krijgt door de betekenis die we eraan toekennen. De werkelijkheid als zodanig is betekenisloos. Die verschijnt aan ons afhankelijk van hoe we de werkelijkheid beleven. Dat betekent dus ook dat de werkelijkheid door verschillende mensen uiteenlopend kan worden ervaren. Vanuit dat perspectief is een interessante vraag hoe betekenissen tot stand komen en bijvoorbeeld hoe gedrag moet worden geïnterpreteerd. Dat is een buitengewoon complexe zaak. Veel gedrag is niet inhoudelijk bedoeld maar moet slechts als signaal worden opgevat. Zo is in de diplomatie sprake van een fijnzinnig spel waarin kleine nuanceringen zeer betekenisvol kunnen zijn. Die kunnen als doel hebben aan te geven dat men in een langdurig conflict naar een oplossing wil bewegen of daarentegen juist uit is op verdere escalatie. Diezelfde processen spelen in de politiek. In verkiezingscampagnes is belangrijk hoe men zichzelf kan presenteren als betrouwbaar, als consequent, als deskundig. Het gaat niet eens zozeer om de vraag of men staatsman is, maar of men de gelijkenis kan oproepen. Onderzoek naar gedrag is in dergelijke omstandigheden buitengewoon lastig. Hoe kan men werkelijke beweegredenen boven water krijgen wanneer betrokkenen juist het doel hebben om die verborgen te houden? Daar komt bij dat ook onderzoekers aan betekenisverlening doen. Een theorie is in wezen niets anders dan een perspectief waarmee de werkelijkheid tegemoet wordt getreden. Dat betekent “per definitie” dat wat niet past binnen dat perspectief buiten beeld blijft. Zou men een andere theoretische benadering kiezen, dan zou de werkelijkheid op een andere wijze oplichten.

 

Heel belangrijk is dus of een kennissysteem (voor beleids- en politieke systemen geldt in wezen hetzelfde) oog heeft voor wat relevant wordt geacht of dat belangrijke delen van de werkelijkheid worden buitengesloten. We zijn altijd geneigd systemen te beschrijven naar wat die omvatten. Wanneer systemen niet goed meer functioneren en vastlopen kan een verklaring zijn dat ze een gemankeerd beeld van de werkelijkheid weergeven en wezenlijke componenten uitsluiten. In zijn uiterste consequentie leidt dat tot een situatie waarin systemen niet langer worden gekenmerkt door wat ze omvatten maar juist door wat maatschappelijk belangrijk wordt gevonden maar binnen het systeem zelf betekenisloos is.

 

Een interessante vraag daarbij is hoe een kennissysteem in een dergelijke situatie niettemin kan blijven functioneren. Er wordt kennis voortgebracht die niet of nauwelijks relevant is en niettemin blijft men daarin volharden. In dat verband wordt vaak gewezen op de beloningsmechanismen binnen een kennissysteem. Veel publiceren in gerenommeerde vaktijdschriften scoort hoog. Ook wezen we er al op dat het strak hanteren van wetenschappelijke criteria tijdens het onderzoek allerminst garandeert dat de praktijkwaarde van onderzoekresultaten dan is verzekerd.   

 

Er bestaat in brede kring een vaste overtuiging dat onderzoek onze problemen zal oplossen en ons zo verder zal helpen. Dat was in het verleden ook vaak het geval. Maar in tijden van complexe en forse problemen is dat niet vanzelfsprekend. Dan bestaat het gevaar dat onderzoek wordt gebaseerd op de verkeerde probleemstellingen. Dan blijft men onderzoeken binnen een achterhaalde context. Onderzoekroutines dienen dan niet meer. In tijden van ingrijpende veranderingen helpen gevestigde onderzoekroutines niet verder. Dan gaat het niet langer om disciplinair onderzoeken maar om multidisciplinair ontwerpen. Dat vraagt een andere aanpak. Irrelevante onderzoekresultaten winnen nu eenmaal niet aan kracht omdat ze wetenschappelijk verantwoord tot stand zijn gekomen. Innovatie vraagt nieuwe perspectieven, een nieuwe manier van kijken, nieuwe betekenisgeving en niet zozeer nog gedetailleerdere antwoorden op vragen van eergisteren.