Burgers pesten lost niets op
Opiniebijdrage in de Limburger van 12 december 2019
Thieu Wagemans
De Farmers Defense Force kondigt aan rond Kerstmis blokkades te organiseren rond distributiecentra om zo de beschikbaarheid van voeding in supermarkten te verhinderen. Burgers zouden langs deze weg aandacht moeten krijgen voor de belangen van de boeren. Het is een actie die treffend illustreert wat ten diepste het probleem is van onze moderne landbouw.
Allereerst is de landbouw een sector die indringend het duurzaamheidsvraagstuk illustreert. Landbouw verenigt in zich de drie dimensies van duurzaamheid: het economische, het ecologische en het sociaal-culturele. Wat dat laatste betreft is wel eens gezegd dat de wijze waarop het voedsel wordt geproduceerd een kenmerk is van het beschavingsniveau van een samenleving. De modernisering van de landbouw demonstreert wat er gebeurt wanneer we enkel oog hebben voor wat rationeel is en alles wegdrukken wat economisch geen waarde heeft. Hoe gaat een samenleving om met wat kwetsbaar is onder economische druk? Realisering van een duurzaam landbouwsysteem kan daarmee voorbeeldig zijn voor verduurzaming op tal van andere terreinen. De noodzakelijke omslag is ingrijpend en vraagt vooral ook institutionele vernieuwing. Thans zijn we georganiseerd rond problemen. We denken in tegenstellingen en houden die als het ware georganiseerd in stand. De moderne landbouw demonstreert hoe eenzijdig inzetten op rationalisatie een dood spoor wordt. De voordelen komen niet bij de boeren terecht want die hebben de zwakste positie in de voedselketen.
Daarmee komen we bij een tweede punt. Er komen steeds meer beschouwingen die de oorzaak van het duurzaamheidsvraagstuk duiden als de versplintering. De wijze waarop we zijn georganiseerd deugt niet. We zijn verbindingen kwijtgeraakt. Ook op dat terrein is de landbouw een sprekend voorbeeld. In het verleden zorgde de landbouw voor verbinding op het platteland. Rationalisatie leidde ertoe dat bedrijven uit de dorpskern werden verplaatst. De band tussen boer en burger werd zwakker. De huidige landbouwpraktijk is vooral ontwikkeld binnen de landbouw zelf. Dat uit zich in het feit dat burgers nauwelijks nog zicht hebben op hoe hun voedsel wordt geproduceerd. De modernisering is gepaard gegaan met toenemende vervreemding van de consument van zijn voedsel. Die ontwikkeling was mogelijk omdat de sector voldoende en krachtige beschermengelen had in de politiek, zowel lokaal, landelijk als in Brussel. De sector kon rekenen op tal van subsidies en andere faciliteiten, ook op belastingterrein. Beperkende maatregelen werden telkens verzacht of uitgesteld. Bij problemen werd door de overheid de beurs getrokken.
Die maatschappelijke versplintering en verzelfstandiging van sectoren en het daarmee gepaard gaande verlies aan onderlinge verbindingen staat centraal in de filosofie van Michel Serres. Hij noemt als voorbeelden de economie, de wetenschap, de gezondheidszorg en bijvoorbeeld ook het domein van kunst en cultuur. Hij pleit voor herstel van verbindingen tussen die domeinen, ook al zullen die er heel anders uit gaan zien dan vroeger het geval was.
Voor de landbouw houdt dat in dat de band tussen boeren en burgers wordt hersteld. Boeren hebben recht op een faire beloning want zonder een economische basis kan er van duurzaamheid geen sprake zijn. Maar dat vraagt een tegenprestatie. Men zal bij de voedselproductie rekening moeten houden met de opvattingen en wensen van consumenten.
Zo beschouwd getuigen de voorgenomen acties rond Kerstmis eerder van kortzichtigheid dan van boerenslimheid. Men zoekt de confrontatie in plaats van de verbinding. Hoopvol is dat veel boeren de afgelopen jaren juist die verbinding zijn gaan zoeken. Dat uit zich op tal van terreinen en in veel initiatieven, vaak op lokale schaal. Dat varieert van huisverkoop tot nieuwe bedrijfstypen waarbij burgers invloed hebben op de bedrijfsvoering. Ook zien we dat boeren zich verenigen om via eigen merken een grotere marge te krijgen en een sterkere positie in de keten. Dat betekent het versterken van de band met burgers in plaats van burgers te koeioneren.
Thieu Wagemans is landbouweconoom en Raadslid in Leudal
**************************************
Van een definiërend naar een energetisch wereldbeeld: begrippen en feiten als dragers van energie.
Deel 1
Nieuw beleid past niet in bestaande kaders en vraagt een ander perspectief
Civis Mundi Digitaal nr 91, november 2019
door Mathieu Wagemans
Onze instituties, met name de overheid, de wetenschap en de gezondheidszorg definiëren onze werkelijkheid, in wetten, verordeningen, theorieën, ziektebeelden en behandelingen en hebben vaak de macht hun definities en hun wereldbeeld min of meer dwingend te doen gelden. Er is ook een ander wereldbeeld mogelijk, waarin de werkelijkheid wordt beschouwd als energie, minder is vastgelegd en meer ruimte laat voor variatie en verandering, die in onze tijd hard nodig is. Deel 1 gaat over het gangbare definiërende wereldbeeld, deel 2 over mogelijke en noodzakelijke veranderingen, waarbij bewustzijnsverandering een belangrijke rol speelt.
We staan voor ingrijpende veranderingen
Langzamerhand is bij velen de overtuiging gaan leven dat we voor ingrijpende veranderingen staan. Dat geldt op het vlak van duurzaamheid maar ook op institutioneel vlak. Het besef groeit dat de wijze waarop we zijn georganiseerd, ons in de weg kan zitten bij de overstap naar een duurzame samenleving. Zo leert de ervaring dat ingrijpende vernieuwingen gemakkelijk kunnen worden gefrustreerd door geldende regels. Breed zijn ook de klachten over bureaucratisering en regeldruk. Bovendien onderkennen we lang niet altijd de zin van regels. We persen een dynamische en pluriforme werkelijkheid in statische en eenduidige kaders. Pogingen tot verandering op institutioneel terrein zoals reorganisaties hebben vaak niet het gewenste effect. Het zijn vaak herschikkingen binnen statische kaders, die niet helpen om grip te krijgen op maatschappelijke dynamiek. Hooguit pakken we symptomen aan maar de onderliggende problemen blijven voortwoekeren.
Datzelfde zien we binnen het overheidsbeleid. Nieuw beleid is vaak moeilijk in te passen in bestaande beleidskaders. Daarbij speelt mee dat we strenge eisen stellen aan beleid en ook aan totstandkoming van beleid. Er gelden beginselen van behoorlijk bestuur die moeten worden gerespecteerd bij nieuwe beleidsbesluiten op straffe van vernietiging door de rechter. We vinden ook dat het beleidscomplex intern consistent moet zijn. Nieuwe regels moeten zich logisch verhouden tot bestaande regels. Dat vraagt grote inspanningen.
Het wordt steeds lastiger om nieuwe regels in te passen. Dat lukt ook niet altijd. Ieder kent wel voorbeelden van situaties waarin regels in zichzelf verstrikt raken en dwingen tot gedrag dat in strijd is met andere regels. We hebben de lat zo hoog gelegd dat het steeds moeilijker wordt eroverheen te springen. Steeds vaker is juridische spitsvondigheid nodig en altijd bestaat het risico dat juridische interpretaties van regels door de rechter onderuit worden gehaald.
De vraag is aan de orde of doorgaan op de ingeslagen weg uitkomst zal bieden. Lopen we niet steeds meer vast in onze eigen constructies? In het laatste geval is aan de orde of we niet de overstap moeten maken naar heel andere vormen van sturing vanuit het besef dat we anders niet in staat zijn de noodzakelijke veranderingen aan te kunnen en de regie kwijtraken.
Het perspectief van dit artikel in het kort
We beginnen met kort het perspectief te duiden van waaruit we de werkelijkheid benaderen. Daarbij sluiten we aan bij de filosofie van het constructivisme. Die zegt onder meer dat we de werkelijkheid construeren, dus ook kunnen veranderen door andere denkconstructies. Verandering begint vaak met een andere kijk op de werkelijkheid. Door van perspectief te veranderen vertoont de werkelijkheid zich anders aan ons, kijken we anders tegen vraagstukken aan en komen andere oplossingen in beeld. We willen in dit artikel een andere werkelijkheid verkennen. Aansluitend zullen we het betekeniskader schetsen dat kenmerkend is voor onze moderne samenleving. Wat zijn daarin de vaste veronderstellingen, uitgangspunten en routines?
Vervolgens zullen we vanuit het perspectief van het constructivisme een heel ander beeld scheppen van onze moderne samenleving. We gaan daarvoor te rade bij de kwantumtheorie. Die keuze is geen toeval. Immers, de kwantumtheorie was en is een voorbeeld van een geheel ander perspectief dat het lange tijd bestaande vanzelfsprekende beeld van de lineaire mechanica doorbrak. Dat was een schokkende ervaring. Maar die bood tegelijkertijd grote mogelijkheden om tot een dieper en beter inzicht te komen in de werkelijkheid. Die bleek een stuk ingewikkelder te zijn dan verondersteld. We sluiten af met enkele conclusies.
Het perspectief van het constructivisme
Het perspectief dat we kiezen is het perspectief van het constructivisme. Dat houdt, kort geformuleerd, in dat wat we voor werkelijkheid houden in wezen afbeeldingen van de werkelijkheid zijn. We geven betekenis aan de werkelijkheid. Die betekenissen zitten in onszelf. We hebben te maken met een werkelijkheid die heel uiteenlopend kan worden geïnterpreteerd. Dat wijkt nogal af van de bestaande overheidspraktijk waarin in wetten en regelingen heel precies is vastgelegd hoe de werkelijkheid “in de zin van deze wet” moet worden opgevat. De overheid vormt een beeld van de werkelijkheid dat in staat stelt te voldoen aan de eisen die we aan overheidsbeleid stellen. Dat is op het eerste gezicht een merkwaardige paradox.
Overheidsbeleid is bedoeld om de werkelijkheid te veranderen maar om daartoe in staat te zijn moet de werkelijkheid eerst worden aangepast aan onze opvattingen over sturing en over sturingsinstrumenten. Voor de wetenschap kan een vergelijkbaar beeld worden geschetst. De werkelijkheid moet eerst worden geherformuleerd en wel zodanig dat geaccepteerde onderzoekmethoden toepasbaar zijn.
Het constructivisme biedt ons een wereldbeeld dat je zou kunnen duiden als gesubjectiveerde objectiviteit, die niet overeenkomt met het geldende positivisme en objectivisme. Objectiviteit blijkt onhoudbaar, zowel bij beleid als in de wetenschap, zoals we zullen zien.
Gesubjectiveerde objectiviteit
Aandacht verdient ook het besef dat we vanuit het perspectief van het constructivisme niet langer kunnen spreken van een objectieve werkelijkheid. De werkelijkheid is slechts te benaderen door afbeeldingen ervan te construeren die “per definitie” subjectief van aard zijn. We benaderen en onderzoeken een werkelijkheid waarin we zelf acteren en die veranderlijk is, afhankelijk van de veranderende betekenis die we eraan toekennen. Objectiviteit wordt vervangen door gesubjectiveerde objectiviteit. Object en subject zijn onlosmakelijk aan elkaar gekoppeld.
Het heersende positivisme staat niet open voor onvermijdelijke subjectieve invloeden
Het onderliggend beeld van de realiteit in beleid, bestuur en wetenschap is niettemin positivistisch. Dat is het gevolg van de eisen die we aan het optreden van de overheid stellen. Processen van besluitvorming en kennisverwerving moeten worden ontdaan van subjectieve invloeden en dienen objectief te verlopen zodat de uitkomsten objectief zijn. Wij wensen niet dat besluiten afhankelijk zijn van persoonlijke opvattingen of van emoties of dat wetenschappelijk onderzoek wordt beïnvloed door persoonlijke inschattingen of overtuigingen. Besluiten moeten verder worden gebaseerd op langs objectieve weg verkregen kennis.
Probleem vanuit het constructivisme is echter dat zuivere objectiviteit onbereikbaar is. Dat geldt voor beleidsambtenaren, voor bestuurders en ook voor wetenschappers. Men werkt op basis van beelden van de werkelijkheid en kan zich ook niet ontdoen van die beelden. Dat betekent dat er sprake is van een permanente spanning tussen de eisen die we stellen aan besluitvorming en kennisverwerving enerzijds en de praktijk anderzijds.
In beleid en bestuur spelen in de praktijk allerlei overwegingen mee die later in de formele verwoording van overwegingen en besluiten niet zijn terug te vinden. Men kan bijvoorbeeld burgers die vaak bezwaar maken als lastig ervaren. Men kan voorkeur hebben een opdracht aan een bepaald bedrijf te gunnen. Men kan persoonlijke voorkeur hebben een vergunning aan een bepaalde persoon wel of niet te verlenen of in een bepaalde situatie niet handhavend op te treden. Men kan het ongewenst vinden dat bepaalde informatie publiek wordt en gegevens proberen te verdoezelen door ze bijvoorbeeld als minder relevant te classificeren of anders te framen.
Kortom, er kunnen oneigenlijke overwegingen meespelen die men in de formele besluiten uiteraard niet zal terugvinden. Besluiten worden zodanig verwoord dat het beeld van volstrekte objectiviteit wordt opgeroepen. Datzelfde geldt voor de wetenschap.
Ook in de wetenschap bestaat geen volledige objectiviteit
Kuhn maakte het onderscheid tussen de context of discovery en de context of justification. Dat onderscheid heeft erop betrekking dat het proces van ontdekking van nieuwe kennis nogal afwijkt van de wijze waarop dat proces wordt gepresenteerd in bijvoorbeeld publicaties. (Kuhn, 1996) De werkelijke processen getuigen bijvoorbeeld van intuïtie en toeval. De presentatie dient echter een beredeneerd geheel te zijn.
Er vindt een reconstructie plaats om te voldoen aan wetenschappelijke criteria die eveneens uitdrukking vormen van objectiviteit. Niet het werkelijke proces van waarheidsvinding wordt beschreven maar er wordt een geobjectiveerde reconstructie gepresenteerd. Het subjectieve wordt eruit gefilterd. Het bestond wel, maar binnen een context van objectieve rationalisatie is er geen plaats voor.
Niettemin speelt het subjectieve in het gehele proces een rol. Het begint al met de probleem- en onderzoekformulering. Wat als vraagstelling op tafel komt, wordt geherformuleerd en wel zodanig dat de wetenschappelijk geaccepteerde methoden toepasbaar zijn. Anders gezegd, de realiteit moet wijken voor de afspraken die zijn gemaakt over eisen waaraan onderzoek moet voldoen. Maar als die eisen uitgaan van de illusie van objectiviteit, kan dit niet door het onderzoek worden gekritiseerd maar wordt, in tegendeel, de onderliggende illusie juist bevestigd.
Het komt erop neer dat de eisen die we stellen aan wetenschappelijk verantwoord onderzoek in zichzelf niet consistent zijn. Er is sprake van systeemfouten en wel in die zin dat het geheel is gebaseerd op veronderstellingen die niet deugen. Veronderstellingen sluiten buiten wat niet past. Door buiten te sluiten wat niet past wordt de werkelijkheid overzichtelijk. Maar die overzichtelijkheid is een geconstrueerde overzichtelijkheid, enkel met als doel een beeld van consistentie te kunnen construeren.
Kenmerken van het moderne wereldbeeld
Er bestaat veel literatuur waarin wordt beweerd en gedemonstreerd dat het wereldbeeld binnen de moderniteit aan de basis ligt van problemen waar we mee te maken hebben. Zo wordt vaak geduid op de absolute betekenis die aan rationaliteit wordt toegekend. We hebben een sterke overtuiging dat we problemen kunnen aanpakken door deze beredeneerd te benaderen. We analyseren in de hoop en verwachting dat we zo de oorzaken kunnen opsporen. Nu weten we ook dat redeneren zijn beperkingen heeft.
Beperkingen van het moderne wereldbeeld zijn onder meer:
1. Onvolledigheid, dat wil zeggen de onmogelijkheid een (al)omvattend beeld te vormen,
2. Behoefte aan (rationele) beheersing, ook wel instrumentele rationaliteit genoemd
3. Materialisme en nadruk op materiële, economische korte termijn belangen en rendement
4. Mateloosheid en onbeheersbaarheid van de economische groei
5. Nadruk op kenbaarheid door analytisch denken en technologie
6. Uniformiteit, geen afwijkingen en uitzonderingen
1. Onvolledigheid
We zijn niet in staat, zoals Simon stelde, om ons een allesomvattend beeld te vormen van de werkelijkheid, alle aspecten diepgaand te analyseren, alle mogelijke alternatieven uit te werken en op basis van een volledige set aan criteria vervolgens de juiste keuze te maken. Ons vermogen daartoe kent zijn beperkingen waardoor absolute rationaliteit voor ons niet bereikbaar is (Simon, 1997). Maar het accepteren ervan valt ons zwaar. Zie de wijze waarop we rampen en omvangrijke ongelukken benaderen. We analyseren zeer gedetailleerd de gang van zaken en steeds weer formuleren we aanbevelingen om de praktijk iets aan te passen in de veronderstelling dat we daarmee het ongewenste en het onvoorspelbare kunnen vermijden.
2. Behoefte aan rationele beheersing
Daarmee komen we bij de behoefte aan beheersing als een tweede kenmerk van ons moderne wereldbeeld. Met het accepteren van fundamentele onmacht hebben we het moeilijk. Desnoods blijven we illusies koesteren in plaats van onszelf met onvermogen te conformeren. En dus geven rampen aanleiding de protocollen nog verder te verbijzonderen. Onze opvatting van rationaliteit is bovendien oppervlakkig en instrumenteel. Ons rationaliteitsbegrip is systeemgebonden en dus beperkt . Een vergelijking ligt voor de hand met het onderscheid dat Weber maakt tussen doelrationeel en waarderationeel handelen.
3. Materialisme en nadruk op materiële, economische korte termijn belangen en rendement
Het materialistisch karakter van onze moderne cultuur hangt hiermee nauw samen. De moderne mens heeft weinig oog voor het metafysische. In de politiek is ideologie “uit”. Behartiging van belangen neemt een voorname plaats in en drukt onderliggende verschuivingen binnen ons waardenpatroon opzij. Rentmeesterschap verdwijnt uit het zicht wanneer de zorg voor onze leefomgeving moet wijken voor kortetermijnbelangen zoals de economische noodzaak binnen ons landbouwsysteem van schaalvergroting die een grotere efficiency en een lagere kostprijs per eenheid product mogelijk maakt, bijvoorbeeld door de bouw van nieuwe en grotere stallen. Wat als oplossing wordt gepresenteerd is in wezen vaak niet meer dan een compromis tussen onderling strijdige belangen.
4. Mateloosheid van de economische groei
Een ander punt betreft de mateloosheid. Groei is voorondersteld. Binnen de economie is onze overtuiging dat zonder groei de continuïteit gevaar loopt, zowel macro- als micro-economisch. Die mateloosheid wordt door van der Wal geduid als een kenmerk van de moderniteit en als een oorzaak van de milieuproblematiek (Van der Wal, 1996). Er staat geen rem op economische groei met als gevolg dat wat economisch niet van betekenis is, het risico loopt steeds verder te worden weggedrukt. Het kwetsbare kan niet rekenen op bescherming binnen een samenleving waarin het economisch kader dominant is. Het systeem is niet zelfcorrigerend en behoeft bijstelling van buiten af, bijvoorbeeld door overheidsingrijpen.
5. Nadruk op kenbaarheid door analytisch denken en technologie
Kenbaarheid kan eveneens worden opgevat als een basisovertuiging. De wetenschap stelt ons in staat de werkelijkheid te kneden en als dat niet naar wens verloopt zal nader onderzoek ons ongetwijfeld verder brengen. Technologie is oorzaak van problemen maar nieuwe technologie zal ons in staat stellen die weer op te lossen. Daarbij ligt er een nadruk op analytisch en splitsend denken. De roep op integrale benaderingen is weliswaar sterk, maar de geldende kennis is eerder de optelsom van disciplinaire kennis. We hebben behoefte aan de constructie van een nieuw discipline-overstijgend kader maar dat is lastig te realiseren binnen disciplinair opgebouwde structuren zoals onze universiteiten en andere kennisinstituten.
6. Uniformiteit, geen afwijkingen en uitzonderingen
Ook de drang tot ordelijkheid en uniformering verdient vermelding. We hechten waarde aan een allesbeheersende overzichtelijkheid. Het afwijkende wordt eerder als probleem ervaren dan als uitdagend en stimulerend tot verkenning en onderzoek. Voor een open houding van verwondering is weinig ruimte. Het onverwachte verstoort onze wens tot kennen en beheersen in plaats van aan te zetten tot een zoektocht.
Een alternatief wereldbeeld waarin betekenisverlening centraal staat
Het moderne wereldbeeld is dus beperkend en uitsluitend. Dat geldt ook voor de overheid. De context waarin beleid tot stand komt is zowel statisch als eenduidig (Wagemans, 2016). Definities sluiten uit. Ze zijn bronnen van betekenisloosheid. Ze werken onderscheidend ten opzichte van wat een definitie omvat en wat een definitie uitsluit.
Het dominante wereldbeeld is gebouwd op aannames en vanzelfsprekendheden. Het bepaalt hoe we de werkelijkheid zien en dus ook wat we buitensluiten. Om het wereldbeeld te verbreden vormen die vanzelfsprekendheden een belangrijke sta-in-de-weg. Zo is binnen het dominante economisch perspectief groei een voorwaarde voor continuïteit. Bovendien heeft wat maatschappelijk van waarde wordt geacht vaak geen waarde en betekenis in economische zin. We willen graag de overstap maken naar een duurzame samenleving, maar wensen tegelijkertijd dat onze economie blijft groeien. Een gemankeerd economisch systeem kan dan al gauw maatstaf worden voor innovaties. Dan blijft een wereldbeeld dominant dat juist als een belangrijke oorzaak kan worden gezien voor een gebrek aan duurzaamheid.
De overstap naar een ander wereldbeeld is ingrijpend. Het maakt het noodzakelijk dat we ons bewust worden van ongewenst gedrag en vooral ook dat we gaan inzien hoe dat gedrag zo lang in stand kon blijven. Daartoe is vanuit een constructivistisch perspectief nodig dat we ons verdiepen in het onderliggend betekeniskader en in de processen van betekenisgeving.
Een vergelijking met de kwantumtheorie
Alvorens inhoudelijk in te gaan op noodzakelijke veranderingen, ligt het vanuit het constructivistisch perspectief voor de hand ons een beeld te vormen van een maatschappij die is opgebouwd op basis van betekenisgeving. Wat moeten we ons voorstellen bij een werkelijkheid als een betekenisgegeven werkelijkheid waarin sprake is van een ondoorzichtig geheel van betekenis gevende processen en waarin betekenissen bovendien voortdurend kunnen veranderen? Waarin objecten en gebeurtenissen uiteenlopende betekenissen kunnen krijgen maar bovendien hun betekenis kunnen verliezen en kunnen voortbestaan als betekenisloos?
Als uitgangspunt kunnen we nemen dat feiten hun betekenis krijgen door de betekenis die we eraan geven. Ze worden relevant door de betekenis die ze krijgen en worden aldus drager van betekenis. Gebeurtenissen kunnen we ervaren als schokkend, maar we kunnen er ook gedachteloos aan voorbijgaan. Door er betekenis aan te geven worden feiten en gebeurtenissen als het ware opgeladen. Ze worden als relevant ervaren hoewel die relevantie erg kan verschillen, afhankelijk van de betekenis die we eraan geven.
Naarmate feiten en gebeurtenissen meer betekenis krijgen, krijgen ze werking. Ze kunnen van invloed worden op ons denken en handelen. Ze worden drager van energie terwijl tegelijkertijd andere feiten en gebeurtenissen betekenisloos blijven. Het roept het beeld op van een energetische maatschappij. Betekenisgeving kan de werkelijkheid als het ware doen oplichten waardoor krachten worden opgeroepen. Tegelijkertijd kunnen we (delen van) de werkelijkheid ook ervaren als betekenisloos. Ze raken ons niet. Althans, we zijn ons er niet van bewust.
Voorbeeld: DSM (Statistical and Diagnostic Manual for Mental Disorders)
Ter illustratie van het voorgaande de psychiatrie als voorbeeld. Het DSM (Statistical and Diagnostic Manual for Mental Disorders) bevat een gedetailleerd overzicht van psychiatrische aandoeningen. Nauwkeurig is in definities beschreven wanneer sprake is van bijvoorbeeld een bipolaire stoornis, een angststoornis of een depressie, inclusief allerlei subcategorieën. Die definities hebben gaandeweg het karakter gekregen van een diagnose (van Os, 2014).
De betekenis ervan is overgegaan van helderheid scheppen in onderlinge communicatie binnen de psychiatrie naar een context van behandeling en financiering. Wordt een definitie uit het DSM gekoppeld aan een patiënt, dan heeft dat consequenties voor de behandeling en tevens voor de vergoeding van aan die behadeling verbonden kosten. De definities zijn immers geaccepteerd door bekostigende zorgverzekeringen.
De definities zijn aldus drager geworden van een veelomvattender lading. Ze zijn zwaarder geworden, omdat we er betekenis en dus energie aan hebben toegekend. Ze hebben aanzienlijk meer werking gekregen dan aanvankelijk de bedoeling was. Ze zijn geaccepteerd en zelfs zo stevig institutioneel verankerd dat ze dominantie hebben verkregen.
Zoals voor alle definities geldt, sluiten ze ook uit. Steeds meer dringt het besef door dat behandelingen die zijn gebaseerd op het DSM het risico van eenzijdigheid lopen. Ervaringen van patiënten tellen slechts mee voor zover ze passen binnen het classificatieschema van het DSM. Is dat niet het geval, dan kunnen ze gemakkelijk betekenisloos blijven. Ze zijn er wel maar hebben in uiterste consequentie geen werking. Dat is een merkwaardige paradox. De wijze waarop een patiënt betekenis geeft aan de werkelijkheid, aan zichzelf en aan zichzelf in relatie tot de werkelijkheid, raakt de kern van de psychiatrie. Maar het risico bestaat dat die ervaringen niet of onvoldoende betekenis krijgen, omdat ze niet in staat zijn de blokkades van formele definities te doorbreken. Kundigheid wordt dan vervangen door “des”kundigheid.
De kwantumbenadering op sociaal terrein
Een dergelijk energetisch beeld van de maatschappelijke werkelijkheid waarin sprake is van allerlei krachten die gekoppeld zijn aan betekenisgeving en waarbij we de processen van betekenisgeving nog maar moeilijk kunnen doorgronden, roept een associatie op met de kwantumfysica. Ook de kwantumleer kwam voort uit de confrontatie met processen en krachten die niet verklaarbaar waren met de gebruikelijke concepten en theorieën. De beginselen van de lineaire fysica bleken niet te voldoen omdat er sprake was van onverklaarbare krachten en verschijnselen die we niet met behulp van lineaire benaderingen konden opsporen. Ze waren niet waarneembaar met behulp van toen gangbare begrippen en instrumenten.
Andere concepten, benaderingen en instrumenten waren nodig om te verkennen wat in onderzoek langs gebruikelijke wegen niet oplichtte. Het was er wel maar het was niet waarneembaar en niet meetbaar met tot dan toe gebruikelijke meetinstrumenten. Het hield in dat we de vanzelfsprekendheid van bestaande meetinstrumenten achter ons moesten laten, omdat we daarmee een andere werkelijkheid anders niet konden ontdekken.
Dat roept de vraag op of we ook in het sociale domein niet voor een vergelijkbare doorbraak staan. Kunnen we blijven vertrouwen op concepten, benaderingen en onderzoekmethoden die thans gebruikelijk zijn? Stellen die in staat door te dringen tot de werkelijkheid die betekenisloos is, tot de werkelijkheid die door onze definities en kaders wordt buitengesloten? Je zou als standpunt kunnen innemen dat dit “per definitie” niet kan. Immers, zoals we zagen, leggen we in ons beleid nauwkeurig vast hoe de werkelijkheid “in de zin van deze regeling” moet worden opgevat. Met als gevolg dat de definities en concepten binnen het geldend formele betekeniskader ons niet in staat stellen door te dringen tot de werkelijkheid die niet door deze definities en concepten kan worden omvat.
Andere onderzoeksmethoden
In gelijke zin kan ook met betrekking tot de wetenschapsbeoefening worden gesteld dat onderzoekmethoden kunnen hinderen en zelfs belemmeren de werkelijkheid te leren kennen. De kwantumbenadering demonstreert dat er andere concepten en methoden nodig waren om krachten en processen op het spoor te komen, die binnen de tot dan toe bestaande wetenschap niet konden worden geïdentificeerd en doorzien.
In de sociale wetenschappen ligt de situatie niet anders. Sterker nog, men zou kunnen stellen dat de betekenisloze werkelijkheid binnen de sociale wetenschappen en in het bijzonder binnen disciplines als bestuurskunde en beleidskunde juist wordt geschapen als gevolg van bestuurlijke en beleidsmatige activiteiten. Zoals aangegeven dwingen de eisen die we stellen aan besluitvorming die een graad van volmaaktheid benadert. Deze kan slechts worden bereikt door het beeld dat de overheid heeft van de maatschappelijke werkelijkheid in te perken tot een eenduidige en statische werkelijkheid en zodanig aan te passen, dat een belangrijk deel van de maatschappelijke werkelijkheid wordt uitgezonderd.
Eenduidigheid sluit alles uit wat bezien vanuit andere perspectieven wellicht betekenisvol is. Het binaire denken en redeneren dwingt daartoe. Dat proces van uitsluiting laat zich heel gemakkelijk onderkennen in de rechtspraak waar voortdurend besluiten moeten worden genomen over het wel of niet gegrond zijn van bezwaren tegen overheidsbesluiten.
Op basis van de scheiding van machten is de rechter gehouden de definities van begrippen, feiten en gebeurtenissen als uitgangspunt te nemen zoals die door beleidsorganen in regelgeving zijn vastgelegd. Ze vormen een splijtend toetsingskader. Wat bijvoorbeeld burgers als betekenisvol ervaren maar buiten deze definities valt wordt, zo getuigen veel uitspraken, in een klap van tafel geveegd als betekenisloos met de passage die vaak aan het eind van een vonnis na de conclusie is aan te treffen, namelijk dat “wat overigens door bezwaarmakers is aangevoerd, aan de beslissing niet afdoet”. Het wordt als betekenisloos terzijde geschoven, ook al kan een dergelijke uitspraak door betrokkenen worden ervaren als uiting van rechteloosheid. We hebben nu eenmaal geen “Verordening Gevoelens” waarin de intensiteit van beleving als toetsingspunt is vastgelegd.
Deel 2 gaat over noodzakelijke veranderingen in het geschetste wereldbeeld, die perspectief bieden op een ander beleid.
**********************************************
Van een definiërend naar een energetisch wereldbeeld Deel 2
De noodzakelijke verandering
Civis Mundi Digitaal nr 91 november 2019
door Mathieu Wagemans
www.ontganiseren.nl
www.eutopianen.nl
Het in Deel 1 gepresenteerde beeld wijkt nogal af van de wijze waarop de werkelijkheid betekenis krijgt binnen beleid, bestuur, rechtspraak en wetenschap. Er is sprake van een ander perspectief. Dat heeft als voordeel dat er aandacht is voor wat mensen als betekenisvol ervaren. Maar juist omdat het erg afwijkt van het bestaande, is de vraag aan de orde of een dergelijk beeld van de werkelijkheid ook basis kan worden van bijvoorbeeld overheidsbeleid. Is het realiseerbaar en hoe zou dat dan moeten? Dergelijke vragen staan in Deel 2 centraal.
Het ligt voor de hand als bijdrage voor een beter functioneren te pleiten voor een breder perspectief op de werkelijkheid. Dat zou dan in staat kunnen stellen oog te hebben voor wat thans betekenisloos wordt geacht. Maar die betekenisloze werkelijkheid is nog niet zo gemakkelijk toegankelijk. Er is een viertal hindernissen:
1. Betekenisverlening is niet waarneembaar
2. Er zijn andere waarnemingen nodig, dus andere begrippen
3. Het statische beeld van de werkelijkheid
4. De neiging tot uniformiteit en uitsluiting
1. Betekenisverlening is niet waarneembaar
Op de eerste plaats is betekenisverlening als zodanig niet waarneembaar. We moeten ons beperken tot gedrag dat de uitdrukking vormt van onderliggende betekenisverlening. Vergelijk het met de wind. De wind zelf kunnen we niet waarnemen maar we merken wel het effect ervan, bijvoorbeeld omdat we al fietsend meer energie moeten aanwenden. Gedrag is gebaseerd op betekenisverlening en vormt er de uitdrukking van. Ook hier ligt een verwijzing naar de kwantumleer voor de hand. Bij de constructie ervan werd men eveneens geconfronteerd met het probleem dat nieuwe krachten die men op het spoor wilde komen niet waarneembaar waren, althans niet met de toen beschikbare en gebruikelijke instrumenten.
Processen van betekenisverlening kunnen bewust zijn maar heel vaak ook onbewust. Ook routinematig handelen vormt uitdrukking van betekenistoekenning, ook al realiseren we ons dat doorgaans niet.
2. Er zijn andere waarnemingen nodig, dus andere begrippen
Op de tweede plaats hebben we andere percepties nodig, dus andere begrippen. Thans geldende begrippen schieten tekort en hebben juist een groot deel van de werkelijkheid gereduceerd tot betekenisloos. Onze definities en ordeningen zijn niet in staat door te dringen tot wat wij impliciet als de betekenisloze werkelijkheid beschouwen. Het is een andere dimensie die andere eisen stelt aan toegankelijkheid.
3. Het statische beeld van de werkelijkheid
Een derde probleem vormt het statisch karakter van het beeld van de werkelijkheid zoals dat in regels is geformuleerd. Het overheidsperspectief is juist vanwege het statische en binaire karakter niet goed in staat om mee te bewegen met veranderingen in de maatschappij. Die veranderingen betreffen niet enkel fysieke omstandigheden maar ook opvattingen en overtuigingen over goed en slecht kunnen veranderen. De eis van interne consistentie en beginselen van behoorlijk bestuur maakt meebewegen lastig. Het vertrouwensbeginsel strekt er bijvoorbeeld toe dat een succesvol beroep kan worden gedaan op vroegere standpunten en besluiten. Die blijven in juridisch opzicht werking behouden, ook al hebben die door nieuwe inzichten hun betekenis verloren.
4. De neiging tot uniformiteit en uitsluiting
Op de vierde plaats is belangrijk dat we de sterke neiging tot uniformiteit weten te onderdrukken, de neiging dus om het ongeordende op de gebruikelijke wijze te ordenen en zo tot een logisch geheel te komen. Juist die drang tot ordening kan worden opgevat als een belangrijke bron van uitsluiting. Wat niet past in onze ordeningen is juist om die reden betekenisloos. In plaats daarvan moeten we het buitengeslotene respectvol en betekenisvol benaderen. Een houding die ook door Deleuze (2012) wordt bepleit.
Deleuze stelt dat we verschillen weliswaar vaststellen maar we verdiepen ons nauwelijks in de betekenis. Het afwijkende is lastig en moet worden geclassificeerd. We definiëren het als afwijkend maar we gaan daarmee voorbij aan het wezen ervan. Al te vaak volstaan we met het ordenen van het betekenisloze, met classificatie. Het belandt buiten beeld omdat het niet past in onze gevestigde beelden. Door het te duiden als afwijkend en betekenisloos is er ook geen stimulans tot onderzoek ervan.
Begrippen als vormgevers van energie
Zo beschouwd is de opgave het betekenisloze op te sporen en te verkennen extreem lastig. De vergelijking met de kwantumleer werken we met betrekking tot een tweetal elementen uit:
1. nieuwe begrippen voor nieuwe, onbekende factoren,
2. complementariteit van begrippen die elkaar aanvullen.
1. Allereerst confronteert de kwantumbenadering ons met krachten die we eerst niet kenden. We hadden andere begrippen nodig en een ander perspectief om die krachten en daaraan gekoppelde gedragingen op het spoor te komen. Er bleken nieuwe vormen van energie te bestaan. Een nieuwe werkelijkheid toonde zich aan ons, enkel door ons perspectief te veranderen. Om tot die nieuwe werkelijkheid met daarin eerder niet ontdekte energetische processen door te dringen moesten we eerst een nieuw perspectief construeren met nieuwe concepten en nieuwe vormen.
Die invalshoek van energie kan ook voor ons nuttig zijn om maatschappelijke processen beter te begrijpen en vooral ook de veranderingen die zich daarin voordoen. Het vertrekpunt van betekenisgeving staat daarbij centraal, in de overtuiging dat dit ons in staat stelt tot een breder en dieper inzicht te komen.
Door feiten als het resultaat van mentale constructieprocessen te benaderen, kunnen feiten worden opgevat als drager van energie. Ze kunnen bij ons energie opwekken. Dat maakt benieuwd naar de krachten achter en onder processen van betekenisgeving? Hoe verloopt betekenisgeving? Welke krachten zijn daarbij van invloed? Hoe kunnen definities en betekeniskaders dominant worden? Er hoe kunnen feiten hun betekenis verliezen en irrelevant worden? Maar ook de vraag hoe processen van energievernietiging verlopen. Het beeld dus van een energetische maatschappij. Helemaal nieuw is deze invalshoek niet. Zo ontwikkelde wetenschapsantropoloog Bruno Latour de ActorNetwerkTheorie (ANT) met als kern de notie dat ook objecten “agency” kunnen hebben. Objecten zijn niet slechts dode materie maar kunnen ook drager van energie zijn (Latour, 1995).
Complementariteit van elkaar aanvullende begrippen
Als tweede aspect van vormgeving door begrippen is het begrip complementariteit interessant. Dat heeft betrekking op relaties tussen elementen. In tegenstelling tot onze wijze van denken die gebaseerd is op ontleding en het onderscheiden van verschillen stelt de kwantumleer dat er verbondenheid is tussen verschillende elementen, zelfs als die zich op grote onderlinge afstand bevinden. Er blijkt sprake te zijn van complementariteit, het ene kan niet bestaan zonder het andere. Dat inzicht was zowel baanbrekend als patroonverstorend, ook al konden we de daarbij horende mechanismen nog niet goed bevatten.
Objecten/elementen die zich op grote afstand van elkaar bevinden kunnen onderling verbonden zijn. Dat was een nieuw gezichtspunt dat eveneens interessant is in sociologisch opzicht. Kenmerkend in de westerse cultuur is immers het splitsende denken. We onderscheiden en op basis daarvan scheiden we. Scheiden vloeit min of meer automatisch voort uit het onderscheiden. We hebben gestructureerd en georganiseerd op basis van verschillen. We hebben de verschillen institutioneel vastgelegd.
Complementariteit is ook van toepassing op de relatie tussen object en subject. De slag die aan de orde is, is dat we tot verbindingen komen tussen wat we nu opvatten als tegenstellingen. Deleuze schetst het beeld dat de identiteit van elementen niet moet worden gezocht in de elementen zelf, maar in de relatie tussen elementen. Hij gebruikt de term assemblages. Die verbindingen zijn lastig te leggen tussen verschillende bestaande betekeniskaders. Dan concentreren we ons op verschillen op basis van onderling tegengestelde duidingen. Dan herhalen we de verschillen maar we dringen er niet toe door. We zijn dan niet in staat de verschillen te overstijgen. Voor dat laatste is nodig dat we nieuwe betekeniskaders construeren die tot verbinding in staat stellen tussen wat thans onverenigbaar lijkt.
Tegenstellingen blijken geconstrueerde tegenstellingen te zijn. In plaats daarvan pleiten filosofen als Michel Serres voor de noodzaak om verbindingen te leggen tussen domeinen en tot integratie te komen (Serres, 2012). Die roep is veelgehoord en algemeen. Maar het is lastig die slag te maken vanuit structuren en kaders die gevormd zijn vanuit een gesplitst en tegenstellend denken.
De rol van bewustzijnsverandering
De uitdaging is dus om bruggen te slaan tussen het onoverbrugbare. Dat vraagt verandering van perspectief, constructie van nieuwe betekeniskaders. We moeten ons bewust worden van een werkelijkheid die eerder buiten ons gezichtsveld bleef. En vervolgens moeten we aan die werkelijkheid betekenis geven waarbij we andere begrippen en concepten nodig hebben. Een dergelijke omslag gaat verder en vooral ook dieper dan het enkel construeren van een nieuw betekeniskader. De confrontatie met een andere werkelijkheid stimuleert ons en dwingt ons niet zelden ons ertoe te verhouden. Dat houdt in zekere zin in dat we onszelf opnieuw ontwerpen. Vergelijk Pico della Mirandola die het vermogen tot betekenisgeving zag als kern van de menselijke waardigheid. (Pico della Mirandola, 2014)
Het gaat om verandering van bewustzijn. De overstap dus naar een ander bewustzijnsniveau. Dat stelt in staat tot een ander wereldbeeld, dat ons vervolgens kan stimuleren en niet zelden dwingen tot aanpassing van ons denken en handelen. Door ons denken en handelen aan te passen, kunnen vervolgens veranderingsprocessen op gang komen. De verandering begint dan bij en in onszelf en zal doorgaans meer werking hebben dan via overheidsmaatregelen opgelegde veranderingen. Dat geldt zeker wanneer de noodzaak ervan door burgers niet als noodzakelijk wordt beleefd.
Bewustzijn en de kwantumfysica
Interessant in dit verband is de relatie tussen bewustzijn en de kwantumtheorie. Die is meer voor de hand liggend dan wellicht op het eerste gezicht lijkt. Ransijn wijst erop dat kwantumtheoretici zoals Bohr en Schrödinger de relatie tussen de fysica en het bewustzijn expliciet hebben benoemd, niet als op zichzelf staande invalshoeken, maar in termen van complementariteit (Ransijn, Deel 2). In een opvolgend artikel stelt Ransijn dat het bewustzijn nog niet is geïntegreerd in de verenigende veldtheorie, die vier velden omvat, welke in de kwantumbenadering zijn geïdentificeerd: elektromagnetisme, zwakke en sterke kernkrachten en zwaartekracht (Ransijn, Deel 3).
Weliswaar zijn er veronderstellende theoretische perspectieven maar die missen nog bevestiging en ontberen nog verklarend vermogen. Vanuit een benadering vanuit het constructivisme lijkt de gedachte logisch, althans voorstelbaar, om het bewustzijn als vijfde veld op te voeren. Dat is dan wel een theorie van een andere orde dan de verenigende veldtheorie met overige vier. Dit vijfde veld heeft in de gepresenteerde benadering weliswaar ook met energie te maken maar dan niet in de gebruikelijke benadering van de kwantumleer. Het is ook niet nevenschikkend want het bewustzijn heeft bij de identificatie van de vier andere veldtheorieën een nadrukkelijke rol gespeeld.
De relatie met het constructivisme
Verscheidene kwantumgeleerden, onder wie Nicolescu, hebben de waarneming benoemd en geproblematiseerd als onlosmakelijk verbonden met het doen van ontdekkingen. (Nicolescu, 2010). Zo beschouwd is de relatie met het constructivisme die in dit artikel centraal staat minder nieuw dan wellicht op het eerste gezicht lijkt. Je zou kunnen stellen dat in plaats van nevenschikking het bewustzijn een overkoepelende status moet worden toegekend ten opzichte van de vier veldtheorieën. Zonder bewustzijn en zonder voorstellingsvermogen zouden ontdekkingen niet mogelijk zijn geweest. Je zou aan het bewustzijn een regiefunctie kunnen toedichten. Het stelt in staat tot betekenisgeving en die vormde de basis voor de ontdekking van de andere veldtheorieën. Een veldtheorie kan immers ook worden opgevat als een constructie, evenzeer als de concepten en begrippen die daarin een rol spelen. Ik ga hier even voorbij aan de discussie of we hiermee niet de rol van het bewustzijn overdrijven zoals Lamme stelt. Volgens hem is die rol erg beperkt omdat we niet het bewustzijn maar het brein moeten duiden als de constructeur. (Lamme, 2011) Daarbij wordt er onder meer op gewezen dat ons gedrag doorgaans veel minder gebaseerd is op ons bewustzijn dan we veronderstellen. We handelen immers vaak onbewust, dus zonder dat er afwegingen en inschattingen aan ten grondslag liggen. Of we reageren op prikkels zonder dat die het bewustzijn als tussenstop aandoen. Er is verder sprake van routines. Ik neem als positie in dat, zoals eerder aangegeven, een groot deel van ons gedrag plaatsvindt zonder dat er sprake is expliciet redeneren en afwegen en dat dit ook voor betekenisgeving geldt. Anders gezegd, de invalshoek van betekenisgeving sluit onbewust handelen allerminst uit.
Welke bewustzijnsverandering?
Wat leert dat ons over de veranderingen waar we voor staan? Allereerst dat een ander wereldbeeld weliswaar noodzakelijk is maar tegelijkertijd dat het nog niet zo makkelijk is om dat gerealiseerd te krijgen. Het thans geldende betekeniskader kan worden geduid als een belangrijke oorzaak van problemen op het vlak van duurzaamheid. De volgende paragrafen geven aan welke aspecten van bewustzijnsverandering onder meer nodig zijn om vanuit een ander perspectief te gaan leven.
Economische dominantie doorbreken
We noemden al ons economisch systeem waarin het loont eisen op het terrein van milieu terzijde te schuiven. In dat systeem loont het om natuur en milieu aan te tasten, omdat de gevolgen ervan geen deel uitmaken van de kostprijs. Wat in economisch opzicht geen waarde heeft, is juist daardoor kwetsbaar onder economische druk. Dat het systeem weliswaar permanent moet worden gerepareerd door middel van overheidsregels maakt dat niet anders. Of neem de onevenwichtigheid op individueel niveau. Velen bepleiten het belang van duurzame voedselproductie maar kiezen als klant voor goedkoop voedsel en belemmeren daarmee de overgang naar een duurzaam voedselsysteem.
De dominantie van het economisch perspectief en systeem leidt er verder toe dat velen er belang bij hebben dat systeem in stand te houden. Ze ontlenen er hun inkomen en hun positie aan. In het verlengde daarvan speelt mee dat we ons betekeniskader in belangrijke mate hebben geïnstitutionaliseerd. Onze organisaties zijn opgezet en gestructureerd langs de lijnen van gedateerde tegenstellingen.
Zo spelen in het maatschappelijk krachtenveld landbouw- en natuurorganisaties een belangrijke rol. We willen graag integratie maar zijn institutioneel voorgeprogrammeerd op splitsend denken en tegenstellend handelen. We leven binnen het beeld dat we ons hebben gevormd van de werkelijkheid en van onszelf in relatie tot die werkelijkheid. Ons handelen en gedrag wordt erdoor bepaald en vloeit er logisch uit voort. Er is sprake van een geconstrueerde vanzelfsprekendheid.
Van perspectief veranderen
Wanneer we van perspectief veranderen verandert niet alleen ons beeld van de werkelijkheid maar hebben we de mogelijkheid om ook onszelf in relatie tot de werkelijkheid te veranderen. We zijn in staat om, wanneer anderen ons confronteren met andere beelden van de werkelijkheid, deze te ontkennen. We kunnen redenen bedenken om geen aanleiding te zien onszelf opnieuw te definiëren in relatie met de werkelijkheid. We kunnen problemen “wegredeneren”. Bijvoorbeeld door te stellen duurzaamheidsproblemen worden veroorzaakt door het buitenland. Of dat ons meetinstrumentarium niet geschikt is. Of door te stellen dat het effect van onszelf op de milieuproblemen zo gering is dat het niet uitmaakt ons gedrag aan te passen.
Verantwoordelijkheid nemen en politieke beïnvloeding doorbreken
Neemt de overheid de verantwoordelijkheid voor een aanpak van het probleem over dan beleven we die verantwoordelijkheid niet als zodanig. Verantwoordelijkheid heeft dan geen gezicht, is anoniem. Framing is in wezen het construeren van zodanige beelden dat die overeenstemmen met eigen opvattingen en belangen. Dat kan inhouden dat men situaties en ontwikkelingen dramatiseert of juist onbetekenend probeert te maken.
Sprekend in dit verband is hoe de communicatie binnen het politieke domein verloopt. In verkiezingscampagnes is alle energie erop gericht maatschappelijke problemen en oplossingen zodanig te construeren dat de eigen partij met het bijbehorende verkiezingsprogramma een onvermijdelijke keuze is. Communicatie wordt dan in wezen een proces van manipulatie van betekenisgeving. Nadelen van eigen opvattingen worden gerelativeerd en nadelen van opvattingen van andere partijen worden uitvergroot.
Diezelfde manipulerende programmering is waarneembaar in de communicatie tussen overheid en burger. De eenduidigheid van overheidsbeleid dwingt ertoe beleidsbesluiten te presenteren als de enige waarheid en in ieder geval als veruit “de beste waarheid”. Ook overheidscommunicatie krijgt zo een manipulatief karakter. Men probeert gewenste beelden van de werkelijkheid overtuigend te brengen als “het” beeld van de werkelijkheid, medestanders te winnen en/of beelden van tegenstanders als betekenisloos, irrelevant en onjuist buiten beeld te doen belanden.
Een wereldbeeld van invloedsferen en energiestromen
Het betekent vanuit een sociologisch perspectief een wereldbeeld van invloedsferen en energiestromen. Definities hebben kracht omdat ze drager zijn van betekenissen en er zijn belangrijke krachten werkzaam die invloed hebben op de vraag welke definities veel of weinig invloed hebben of energie dragen. Wat verheft gebeurtenissen tot nieuws? En welke krachten zijn werkzaam om een gebeurtenis tot baanbrekend nieuws te verheffen? Een belangrijke factor daarbij is of een gebeurtenis een zodanige betekenis krijgt, dat deze gerelateerd wordt aan wat maatschappelijk als nieuws wordt ervaren. Kan een uitspraak van een politicus worden geduid als een signaal van onderliggende ernstige onenigheid binnen een politieke partij?
Ogenschijnlijk kleine verschillen kunnen worden uitvergroot, waardoor ze een groter gewicht krijgen en, anders gezegd, drager worden van meer energie. Kleine versprekingen of betrekkelijk onschuldige onwaarheden kunnen worden geduid als teken van een vertrouwensbreuk. Een uitspraak tijdens een van de talkshows kan moeilijk te stoppen processen in gang zetten doordat bundeling van energie plaatsvindt. Er is sprake van een hoge attentiewaarde. Een demonstratie van boeren kan worden geduid als een oproep tot meevoelen en meelijden met problemen van boeren of als teken dat men niet wenst mee te werken aan een duurzame vorm van voedselproductie.
De bepalende rol van betekeniskaders
Bepalend is het vermogen een zodanige situatieschets te construeren dat die appelleert aan wat binnen geldende betekeniskaders belangrijk wordt gevonden. Voor politici is het vermogen belangrijk om afhankelijk van de situatie en de context zodanig te framen dat men steun krijgt zonder op inconsistenties te kunnen worden betrapt. Dat vraagt aanmerkelijke lenigheid op het vlak van betekenisgeving. Zo beschouwd nemen media een belangrijke plaats in binnen het maatschappelijk energieveld. Op redacties wordt bepaald welke gebeurtenissen tot nieuws worden verheven, welke Kamervragen de krant halen, welk nieuws Journaal-waardig wordt bevonden en welke personen in talkshows acteren. Redacties zijn zo beschouwd niet enkel energieknooppunten maar zij functioneren ook als energiebronnen of als zwarte gaten waarin nieuws betekenisloos verdwijnt.
Andere constructies van de werkelijkheid: openheid voor het irrationele en betekenisloze
Een ander wereldbeeld houdt in dat we gaan denken en handelen op basis van andere constructies van de werkelijkheid. De werkelijkheid vertoont zich als gevolg daarvan anders aan ons. En dat houdt weer in dat we onszelf opnieuw moeten construeren in relatie tot die werkelijkheid. We moeten onze houding van kennen en begrijpen veranderen. Die hebben we laten overheersen door rationaliteit. Dat beperkt onze ervaring. We gebruiken dan onze zintuigen en ons creatieve vermogen te weinig. We zijn dan minder ontvankelijk. We luisteren voorgeprogrammeerd, vanuit gevestigde intenties en doelen. Maar de betekenisloze werkelijkheid zendt signalen uit. Het betekenisloze roert zich. Die buitengesloten werkelijkheid laat zich niet weg definiëren.
Michel Serres geeft veel aandacht aan het begrip ruis. Ruis in de communicatie beleven wij als hinderend en verstorend. Serres draait dat om. Ruis kan ook worden opgevat als een signaal dat we geen oog en oor hebben voor wat niettemin betekenisvol is, ook al is dat (nog) niet tot ons doorgedrongen. Die signalen moeten we ervaren door onze zintuigen te gebruiken. Dat doen we, zo stelt Serres, nu heel beperkt omdat het rationele overheerst en we de werkelijkheid in rationele kaders willen plaatsen.
Voor het irrationele hebben we weinig oog en oor, juist omdat het irrationeel is of, preciezer geformuleerd, wordt opgevat als irrationeel. We maken een beperkt gebruik van onze zintuigen. Serres noemt muziek als voorbeeld. Een muziekstuk kunnen we analyseren in termen van maten en noten maar juist daardoor hebben we geen oog en oor voor het wezen van muziek. Dan reduceren we muziek tot een verzameling maten en noten waardoor we de inspirerende kracht en het beelden oproepend vermogen ervan ontkennen of zelfs als probleem ervaren. En juist dat laatste, het voorstellingsvermogen, lijkt een kritische kwaliteit wanneer we dreigen vast te lopen in onze neiging tot georganiseerdheid. Het wezen van muziek laat zich niet vangen in maten, vormen en woorden. Of, nog erger, we ervaren muziek als lawaai omdat het ons hindert in onze bezigheden.
Verruimen en verdiepen in plaats van buitensluiten
We zijn in staat om werkelijkheid buiten te sluiten of zelfs te ontkennen maar daarmee kunnen we het bestaan ervan niet verhinderen. Buitensluiten van de werkelijkheid als betekenisloos betekent in wezen dat we niet in staat zijn die werkelijkheid in onze op rationaliteit gebaseerde kaders te persen. Het buitengeslotene laat zich echter niet ontkennen, ook al zijn we niet in staat of bereid de signalen ervan als betekenisvol op te vangen. Ook de moderne technologie kan ons daarbij niet helpen. Internet bevordert de toegankelijkheid van kennis en de snelle transfer ervan. Hier gaat het echter niet om de snellere verspreiding van informatie, maar om een veel breder perspectief van informatie. Het lijkt eerder zo dat technologie beperkend kan werken doordat de werkelijkheid zich niet in binaire kaders laat drukken.
Voor verandering is dus nodig dat we ons bewustzijn verruimen en verdiepen. Dus niet meer situatiedefinities als vanzelfsprekend overnemen maar ze verdiepen. Waar zijn ze op gebaseerd? Wat sluiten ze uit? Het is dus, zoals Legaut dat treffend formuleert, een kwestie van jezelf bewust worden, van een eigen perspectief op de werkelijkheid scheppen (Legaut, 2000). Het betekent ook dat we onszelf opnieuw ontwerpen in relatie tot die werkelijkheid. Niet op basis van een afweging van gevestigde belangen maar vanuit je eigen inspiratiebronnen. Nagaan dus wat je inspireert en afscheid nemen van een voorgeprogrammeerd leven. Voorkomen dus dat we weliswaar worden geboren als origineel maar sterven als kopie. En vanuit die inspiratie jezelf opnieuw positioneren.
Pluriformiteit in plaats van uniformiteit, decentralisatie in plaats van centralisatie
Verandering betekent ook dat we de drang tot eenduidigheid waar mogelijk vermijden en ruimte scheppen voor pluriformiteit, voor meerduidigheid. Waar moeten we dan aan denken? Dat betekent scherp analyseren wat het probleem is en de vraag stellen of we niet teveel en te makkelijk hebben gekozen voor eenduidigheid. Een invalshoek kan dan zijn de schaal waarop overheidsbesluiten worden genomen. Dan gaat het om de keuze tussen centraliseren en decentraliseren.
De krachten naar centralisatie en uniformiteit zijn echter sterk. En decentraliseren gaat lang niet altijd gepaard met het scheppen van voldoende ruimte op decentraal niveau. Zie decentralisaties in gemeenteland waar de voorgeschreven en vaak gedetailleerde en eenduidige kaders om de overgedragen bevoegdheden in te vullen van bovenaf worden bijgeleverd. Dat kan de gewenste beleidsruimte op gemeentelijk niveau aanzienlijk inperken, waardoor de bedoelde vernieuwing maar al te vaak wordt geblokkeerd en gefrustreerd, bijv. in een voortdurende discussie over de vraag of een gemeente beleidsruimte heeft. Doorgaans is bovendien heel precies bepaald hoe die beleidsruimte dient te worden ingevuld. Er is sprake van strakke juridische kaders, die de beleidsruimte sterk inperken en vernieuwing blokkeren en frustreren.
Ook speelt mee dat de overgang naar meervoudigheid nooit volledig kan zijn. Dat is een illusie. We hebben nu eenmaal te maken met vragen die slechts eenduidig kunnen en moeten worden beantwoord. Of een weg moet worden aangelegd en langs welk tracé vraagt om een eenduidig besluit. Datzelfde geldt voor het toekennen van een budget voor een bepaald project. Zo zijn er tal van vraagstukken die vereisen dat er knopen worden doorgehakt. Wanneer we gegronde twijfel hebben over eenduidigheid kan dus niet de vraag aan de orde zijn of we eenduidigheid moeten vervangen door meerduidigheid. We zouden wel ernaar kunnen streven om eenduidigheid slechts te beperken tot situaties en opgaven waarin we geen alternatief hebben en niets anders kunnen dan kiezen voor eenduidigheid.
Omgaan met verschillen
Een ander aspect betreft het omgaan met verschillen. Wat valt er te zeggen over de wijze waarop we thans tot keuzes komen? We verwezen reeds naar de opvatting van Deleuze dat we tamelijk achteloos en oppervlakkig omgaan met verschillen. Onze zucht naar ordening maakt dat we slordig en oppervlakkig omgaan met verschillen. We hebben weinig aandacht voor het wezen ervan. Dat heeft als risico dat we keuzes maken waardoor we enkel symptomen bestrijden omdat we geen belangstelling tonen voor het wezen van de onderliggende vraagstukken.
De vraag daarbij is of ons politieke systeem met harde partijpolitieke kaders ons in staat stelt die omslag te maken. In de bestaande politieke cultuur zijn partijpolitieke belangen dominant. We dwingen elkaar voortdurend tot partijpolitiek. We herinneren elkaar aan ooit eerder ingenomen standpunten.
Verandering van standpunten krijgt de betekenis van een bewijs van inconsistentie of, nog erger, van onbetrouwbaarheid. In de politiek zien we dat de nadruk vaak ligt op het accentueren en uitvergroten van verschillen tussen partijen. Men wil zich onderscheiden ten opzichte van andere partijen. Er is een sterke drang tot profilering. Juist het verschil geeft bestaansrecht. Maar dat wil nog niet zeggen dat die verschillen inhoudelijk en diepgaand aandacht krijgen.
Het bestaan van een verschil is belangrijker dan de aard en het gewicht ervan. Verschillen worden in de politiek eerder benadrukt dan dat ze worden uitgediept. Het gaat eerder over procenten dan over onderliggende waarden. Ideologie is “uit” terwijl tegelijkertijd de vraagstukken waar we mee te maken hebben om diepgang vragen. Die vraagstukken uiten zich in de context van bestaande belangen maar op een dieper niveau is bijvoorbeeld bij de overgang naar een duurzame samenleving aan de orde dat waarden en de uitwerking ervan opnieuw moeten worden doordacht. Thans domineren belangen het discours. Dat heeft als voordeel dat men over belangen compromissen kan sluiten. Bij uiteenlopende opvattingen over waarden ligt dat een stuk lastiger.
Is de overstap naar een nieuw wereldbeeld mogelijk
Kunnen we vanuit een dergelijk systeem de noodzakelijke overstap naar een nieuw wereldbeeld verwachten? Mogen we hoopvol uitkijken naar de invloed van nieuwe partijen of moeten we verwachten dat die door sterke krachten in het geldende gareel worden gedwongen waardoor ze eveneens slechts tot reproductie in staat zijn? En, als dat laatste het geval is, moeten we dan niet experimenteerruimte scheppen die niet al bij voorbaat stevig wordt begrensd door gedateerde criteria? Moeten we niet erkennen hoe sterk de krachten zijn die spelers in het publieke domein dwingen zich robotachtig te gedragen? (Wagemans, 2018). Moeten we op vernieuwing gerichte ambtelijke en bestuurlijke ongehoorzaamheid niet tot onderwerp van bezinning maken in plaats van af te straffen? Moeten we niet het onfatsoenlijke ruimte geven als dat ons helpt om situaties te doorbreken waarin gedetailleerd uitgewerkte fatsoensregels een dekmantel zijn voor de instandhouding van verstarde systemen?
Nieuwe vormen van gezamenlijkheid
Ook moeten we aandacht besteden aan de vraag hoe nieuwe vormen van gezamenlijkheid kunnen ontstaan en wat de krachten zijn die daarbij een rol spelen. Hoe kunnen we tot nieuwe coalities komen op basis van gedeelde en als zodanig beleefde waarden, waarin inspiratie wordt gekoesterd en het afglijden naar verschillen van operationele aard wordt voorkomen? In dat verband zijn ook vragen rond verantwoordelijkheid en meer bepaald de toedeling van verantwoordelijkheden aan de orde. Wat valt er te zeggen over de wijze waarop we verantwoording hebben geregeld? Zie de huidige situatie waarin de illusie van complete beheersing en informatie uitmondt in uiterst gedetailleerde protocollen en daarbij horende onevenredig zware en tijdrovende inspanningen zoals gedetailleerde verslaglegging en andere bureaucratische verplichtingen. Welke nieuwe vormen van verrekening kunnen we bedenken waarmee afschuifprocessen en probleemontkenning worden tegengegaan?
Verruiming van bewustzijn en kritisch reflecteren
Verruiming en verandering van bewustzijn veronderstelt verder dat we in staat zijn kritisch en afstandelijk te reflecteren over onze eigen processen van betekenisgeving. Wat valt er te zeggen over onze eigen processen van betekenisgeving en in het bijzonder over het uitsluitend karakter ervan? Welke bias hebben we ingebouwd? En wat zijn de onderliggende krachten die een bias hebben gebouwd en in stand houden?
Een dergelijke houding kan licht tot verwarring leiden. We worden geconfronteerd met gebeurtenissen en relaties die we niet kunnen “plaatsen”. Ze passen niet in onze kaders en ordeningen. Ze zijn er, ondanks onze ordeningen. Ontkenning is dan het meest gemakkelijk maar de uitdaging is ons betekeniskader kritisch te beschouwen. Er vloeit een ontwerpopdracht uit voort.
Nieuwe (denk)constructies
Om tot verbinding te komen tussen het geordende en het ongeordende hebben we nieuwe (denk)constructies nodig. Die bereiken we niet door te redeneren maar eerder door te associëren. We moeten betekenis toekennen aan wat binnen ons geldend betekeniskader betekenisloos is. Aandacht krijgen voor wat niet past in onze constructie van rationaliteit.
We staan voor de poging orde te brengen in chaos, althans in wat we als chaos beleven, en daarbij vermijden dat we voor ons wezenlijke elementen in de chaos niet vervolgens door nieuwe ordeningen niet opnieuw buitensluiten. En waarschijnlijk zullen we ook moeten leren leven met meer ongeordendheid wanneer we tegelijkertijd ruimte voor ontplooiing willen bieden door meervoudigheid toe te laten.
Bewustzijn als brug
Tot slot een iets dieper gravende overweging. Dan is aan de orde dat het op het constructivisme gebaseerde vijfde energieveld een brugfunctie kan gaan vervullen tussen de werkelijkheid van de materie en de geest, tussen het materiele en het geestelijke Ransijn (2014, Deel 3). Hij waarschuwt dat we de neiging moeten weerstaan materie en geest gescheiden te benaderen, een neiging die eigen is aan het westers denkmodel. De uitdaging is juist verbindend te gaan denken, hoe lastig dat ook is. Verbindingen tussen het stoffelijke en het geestelijke, tussen natuurlijke krachten en ons bewustzijn, tussen het innerlijke en het uiterlijke. Een duurzame samenleving construeren, niet vanuit tegenstelling tussen gedateerde belangen, maar door verbinding te zoeken tussen wat we nu opvatten als onverbindend.
Transdisciplinaire wetenschap
Voor de wetenschap betekent dit dat we naast het disciplinaire en multidisciplinaire denken de stap wagen naar het transdisciplinaire. Dat is een enorme opgave omdat we daar nog geen uitgewerkte methodologie voor hebben. Maar dat kan juist de kracht ervan zijn: om zicht te krijgen op wat in onze huidige structuren een onbegrensde betekenisloze ruimte is, kunnen we beschikken over een onbegrensd voorstellingsvermogen. We leven in spannende en inspirerende tijden.
Literatuur
Deleuze, Gilles, Verschil en herhaling, Boom, 2012
Kuhn, Thomas, The Structure of Scientific Revolutions, University of Chicago Press, 1996
Lamme, Victor, De vrije wil bestaat niet, Bert Bakker, 2011
Latour, Bruno, Reassembling the Social: An Introduction to Actor-Network-Theory, Oxford University Press, 2007
Legaut, Marcel, Devenir soi, rechercher le sens de sa propre vie, Bibliothèque du Cerf, Paris, 2000
Nicolescu, Basarab, Methodology of Transdisciplinarity – Levels of Reality, Logic of the Included Middle and Complexity, in: Transdisciplinary Journal of Engineering & Science Vol: 1, No:1, december, 2010, pp.19-38
Van Os, Jim, De DSM-5 voorbij!, Persoonlijke diagnostiek in een nieuwe GGZ, Diagnosis Uitgevers, 2014
Pico della Mirandola, Rede over de menselijke waardigheid, Boom, 2014
Ransijn, Piet, Dichter bij de wetenschap, een complementaire visie, Deel 1: Ons incomplete weten: wetenschapsfilosofie en kennissociologie, in: Civis Mundi, nr 25, 2014
Ransijn, Piet, Dichter bij de wetenschap, een complementaire visie, Deel 2: Dichter bij de natuurkunde. Kwantumfysici over complementariteit van wetenschap, filosofie en religie, in Civis Mundi Digitaal, nr 26, 2014
Ransijn, Piet, Dichter bij de wetenschap, een complementaire visie. Deel 3: Dichter bij een verenigende veldtheorie van de natuur en het bewustzijn, in Civis Mundi, nr 27, 2014
Serres, Michel, Muziek, vertaald en geannoteerd door Jeanne Holierhoek, met een nawoord door René ten Bos, Boom, Amsterdam,2012
Simon, Herbert, Administrative Behavior, Simon & Schuster, 1997
Wagemans, Mathieu, Een Oceaan van Betekenisloosheid, een kritische analyse van bestuur, beleid en wetenschap met een verwijzing naar de filosofie van Michel Serres, Digitalis, 2016
Wagemans, Mathieu, De Robotisering van Raadsleden, een pleidooi voor vernieuwing van de lokale politiek, januari 2018 (te downloaden via www.ontganiseren.nl onder “Nieuws”)
Van de Wal, G.A., De Omkering van de wereld, Achtergronden van de milieucrisis en het zinloosheidsbesef, Ambo, Baarn, 1996
*******************************
Een pleidooi voor een kwantumbenadering in wetenschap, bestuur en beleid
Civis Mundi Digitaal #90
door Mathieu Wagemans
Inleiding
Een gebruikelijk beeld van de wetenschap is dat die ons in staat stelt steeds beter de werkelijkheid te doorgronden. Daar is doorgaans de gedachte aan gekoppeld dat als we de werkelijkheid kunnen doorgronden, we ook beter in staat zijn tot beïnvloeding ervan. En inderdaad, de geschiedenis toont het gelijk ervan aan. Met de Verlichting is een indrukwekkend proces van modernisering op gang gekomen. De afhankelijkheid van wereldlijke en kerkelijke instituties werd doorbroken. De mens bleek in staat de werkelijkheid naar zijn hand te zetten.
Basis voor die modernisering was een ander mensbeeld. De mens stelde zich op in een onafhankelijke positie ten opzichte van de werkelijkheid. Die werkelijkheid werd opgevat als een objectieve werkelijkheid die onafhankelijk van het subject kon worden benaderd en onderzocht. Dat onderscheid tussen subject en object stelde in staat tot objectieve en kennis, die men onbetwijfelbaar achtte. De waarheid, meende men, kon met zekerheid worden verkregen.
Daartoe stellen we eisen aan wetenschappelijk onderzoek. Onderzoek dient plaats te vinden in een onafhankelijke setting. Verder gelden criteria als logica en systematisch redeneren. Dat heeft gevolgen voor de opzet van wetenschappelijk onderzoek. De veronderstelling daarbij is dat de uitkomsten wetenschappelijk verantwoord zijn. wanneer onderzoek voldoet aan die eisen. En dat is weer belangrijk omdat er binnen beleid en rechtspraak op wordt vertrouwd.
Nu lijken die eisen logisch maar ze zijn binnen de wetenschap zelf voortdurend onderwerp van kritiek geweest. De stelling dat ons wetenschapssysteem ware en objectief geldige kennis voortbrengt bleek een veronderstelling te zijn die grond gaf voor discussie. Zo stelde Feyerabend (2008) vraagtekens bij de methoden waar de wetenschap gebruik van maakt. De regels die gelden voor wetenschappelijk onderzoek kunnen juist beperkend werken in onze zoektocht naar nieuwe kennis. Popper (1963) uitte twijfel over de vraag of we wel tot ware kennis kunnen komen. Hij meende dat we ons voortdurend moesten inspannen om verkregen kennis te falsifiëren. En zelfs als dat niet lukte, was dat nog geen garantie dat die kennis juist was. Kuhn (1970) stelde dat vooruitgang in de wetenschap zich veel minder logisch ontwikkelt als verondersteld. Nu en dan is er sprake van blokkades in de voortgang die aanleiding en ruimte geven om geldende uitgangspunten en vanzelfsprekendheden ter discussie te stellen en de overstap te maken naar nieuwe paradigma’s.
Constructivisme
In de loop van de twintigste eeuw won het constructivisme aan kracht. Het perspectief van het constructivisme heeft grote invloed op de wijze waarop we wetenschap bedrijven en op de betekenis van de uitkomsten ervan. Kern van het constructivisme is dat wat we voor werkelijkheid houden in wezen een afbeelding van de werkelijkheid is. We geven betekenis aan de werkelijkheid en construeren zo een voorstelling van de werkelijkheid. Een dergelijk perspectief heeft grote invloed op wetenschapsbeoefening. Het stelt de objectiviteit ter discussie. Ook in de wetenschap is ons denken en handelen gebaseerd op constructies van de werkelijkheid. We kunnen dus op basis van wetenschappelijke inspanningen geen absolute waarheid claimen. De waarheid is perspectief gebonden.
Verder kunnen we ook niet meer uitgaan van het strakke onderscheid tussen subject en object. Betekenissen zitten niet in de werkelijkheid maar in onszelf. Subject en object zijn zo onlosmakelijk met elkaar verbonden. Gevolg is dat wanneer een geformuleerde hypothese op basis van onderzoek wordt bevestigd, dit niet de zekerheid geeft dat de relaties in de werkelijkheid ook verlopen conform de redenering die aan de hypothese ten grondslag ligt. De werkelijkheid kan anders in elkaar zitten dan verondersteld.
Een ander punt is dat onderzoek doorgaans start met een herformulering van de probleemstelling. Een maatschappelijk probleem laat zich als zodanig niet goed onderzoeken met behulp van in de wetenschap geaccepteerde methoden. Dat betekent dat we het probleem zodanig verwoorden dat het op een wetenschappelijk verantwoorde wijze kan worden onderzocht. Het maatschappelijk probleem wordt in een methodisch korset geperst. Wat niet past wordt buitengesloten. We vormen ons een zodanig beeld van de probleemstelling dat we er binnen het onderzoek mee aan de slag kunnen gaan. Gevolg is dat de resultaten van het onderzoek slechts geldigheid hebben binnen het beeld dat aan het onderzoek ten grondslag ligt.
Het perspectief van het constructivisme roept ook een fundamentele vraag op. Als we de werkelijkheid slechts kunnen benaderen door er betekenis aan te geven en er ons een voorstelling van de vormen, is de vraag aan de orde of er ook een werkelijkheid bestaat buiten ons voorstellingsvermogen. Bestaat datgene dat we ons niet kunnen voorstellen? Is er een werkelijkheid die onafhankelijk is van ons voorstellingsvermogen? Deze vraag staat centraal rond het al of niet bestaan van een objectieve werkelijkheid. Daar wordt tegenstellend over gedacht. Zo kunnen we redeneren dat we kijkend vanuit een nieuw perspectief oog krijgen voor andere aspecten van de werkelijkheid. En waarom zouden we bij voorbaat uitsluiten dat we niet in staat zullen zijn nieuwe perspectieven te ontdekken? Is het niet zo dat we gebonden zijn aan concepten en dat nieuwe concepten onze kijk op de werkelijkheid kunnen verbreden?
Dergelijke vragen werden actueel aan het begin van de vorige eeuw met de komst van de kwantumtheorie. Die introduceerde volkomen nieuwe begrippen waarmee het lineaire denken werd verstoord. De werkelijkheid bleek ingewikkelder te zijn dan verondersteld. We kregen oog voor een heel andere dynamiek. Men ontdekte onmeetbare verschijnselen, althans verschijnselen die niet konden worden geduid door middel van gangbare begrippen en instrumenten. Het zaaide twijfel binnen de tot dan toe gevestigde wetenschap. Dergelijke omslagen in ons denken kunnen tot gevolg hebben dat wat we als toeval beschouwen kan berusten op beredeneerbare processen en krachten. De kwantumtheorie introduceerde nieuwe concepten en begrippen waardoor we oog kregen voor andere energievelden. Ontstonden die energievelden pas op het moment dat die concepten werden geconstrueerd? Veranderde de werkelijkheid op het moment dat de snaartheorie werd ontworpen? Of kregen we via de concepten van bijvoorbeeld de snaartheorie zicht op een werkelijkheid die er altijd al was geweest en stelde het perspectief van de snaartheorie ons in staat die te ontdekken?
Relatie subject - object
Door de kwantumtheorie werden de veronderstelde zekerheden van de Verlichting ter discussie gesteld. De kwantumtheorie leidde tot totaal nieuwe concepten die niet logisch konden worden ingepast binnen het gebruikelijke wetenschapsbeeld. Er was sprake van krachten van een andere orde die we niet konden reduceren tot gangbare onderzoekbenaderingen. De kennis die was verkregen via de tot dan toe op lineaire relaties gebaseerd natuurkunde werd aan het wankelen gebracht.
Opvallend was dat ook reeds binnen de kwantumtheorie, evenals later binnen het constructivisme, het onderscheid tussen subject en object onderwerp werd van kritiek. De waarneming zelf werd geproblematiseerd. We kunnen objecten niet loskoppelen van de waarneming. Het object verandert onder invloed van de waarneming. Zuivere objectiviteit is bijgevolg niet realiseerbaar. Objecten raken in zekere zin verwrongen door onze waarneming c.q. door de instrumenten waarvan we ons bedienen. We kunnen ook niet vertrouwen op de zuiver lineaire relaties uit de traditionele mechanica. Met behulp van de tot dan toe gebruikelijke concepten kon men nu eenmaal niet de krachten en processen waarnemen die niet overeenstemden met de lineaire mechanica van bijvoorbeeld Newton.
Het beginsel van de complementariteit drukte uit dat je het gedrag van een deeltje niet kunt loskoppelen van de waarneming en van de waarnemer. Ook het onzekerheidsprincipe van Heisenberg hield in dat je de werkelijkheid niet los kunt zien van de waarneming en dat het zo kan zijn dat twee deeltjes of objecten verschillende eigenschappen kunnen hebben waardoor ze niet vanuit een bepaalde waarneming volledig kunnen worden waargenomen. Ze kunnen niet onder een noemer worden gebracht en dus niet door een waarneming worden omvat. Bohr ontdekte dat er sprake kan zijn van onderlinge beïnvloeding van twee deeltjes, zelfs als die zich op grote afstand van elkaar bevinden.
Ervaringen met de kwantumfysica brachten Nicolescu (2010) tot de overtuiging dat er sprake is van een nieuwe dimensie die we met een geheel ander betekeniskader moeten benaderen. Ook hij kritiseerde het strakke onderscheid tussen subject en object. Naar zijn opvatting zijn beide onderling onlosmakelijk verbonden en kunnen we enkel de veronderstelling van een objectieve werkelijkheid en van objectieve kennis overeind houden door het subject buiten te sluiten. We moeten als het ware het subject doden omdat objectieve kennis anders niet bereikbaar is. De dood van het subject was de prijs die we moesten betalen om tot objectieve kennis te komen.
Meervoudige werkelijkheid
Het komt erop neer dat we de werkelijkheid persen in ons betekeniskader. Dat gebeurt in het leven van alledag maar in wezen gebeurt in de wetenschapsbeoefening hetzelfde. Er is althans sprake van vergelijkbare processen. We kunnen de werkelijkheid op heel veel manieren betekenis geven. Anders gezegd, er bestaan tegelijkertijd heel veel werkelijkheden (en werkelijkheidsopvattingen) naast elkaar. Door van perspectief te veranderen vertoont de werkelijkheid zich anders aan ons. Met die meervoudige werkelijkheid kunnen we niet goed omgaan. Onze systemen en onze organisatiemodellen dwingen tot eenduidigheid. Eenduidigheid stelt ons in staat te besturen en te ordenen.
Zoals we in de wetenschap streven naar kennis van de werkelijkheid door de werkelijkheid eerst aan te passen aan onze methoden, zo moet de werkelijkheid in bestuur en beleid eerst worden aangepast aan onze beleids- en besturingsmodellen. Dat is gebaseerd op ons onvermogen om met pluriformiteit om te gaan. Onze modellen zijn binair: iets is waar of niet, je krijgt een vergunning of niet, een organisatie is bevoegd of niet. Dat schept maximale duidelijkheid maar die kan slechts worden bereikt door de werkelijkheid geweld aan te doen.
De uitdaging die daaruit voortvloeit is tot inzicht te komen in een meervoudige werkelijkheid. Dat stelt ons echter, behalve meervoudigheid, voor nog een probleem. Namelijk dat de werkelijkheid in beweging is. Statische onderzoekmethoden zijn niet geschikt dynamiek te onderzoeken. Dan onderzoeken we objecten of situaties. Datzelfde geldt voor beleid. Dynamiek heeft daarin het karakter van vervanging van de ene statische situatie door een andere statische situatie. Op die manier doen we dynamiek geweld aan. Bovendien is verandering zelfs in de huidige context lang niet eenvoudig. We stellen ferme eisen aan beleidsvorming en aan verandering van beleid. We hebben het statische stevig juridisch verankerd. We willen graag vernieuwing maar zitten tegelijkertijd onszelf in de weg.
Een veranderend wereldbeeld
We kunnen vanuit het perspectief van het constructivisme een werkelijkheid schetsen die bestaat uit miljarden mensen die allemaal betekenis geven aan de werkelijkheid, aan hun relatie met de werkelijkheid en aan zichzelf. Bovendien kunnen die betekenissen voortdurend veranderen. We moeten dus eigenlijk ernaar streven inzicht te krijgen in processen van betekenisverlening. Hoe verlopen die processen? Welke krachten zijn erop van invloed? Nu is er niet enkel sprake van individueel verschillende beelden van de werkelijkheid maar ook organisaties geven betekenis. Dat maakt het op het eerste gezicht lastig om tot inzicht te komen.
Bovendien kunnen we onze beeld van de werkelijkheid veranderen, al of niet in interactie met anderen. Maar naast dit chaotisch aandoend beeld is er ook sprake van enige ordening op het vlak van beelden van de werkelijkheid. We kunnen betekeniskaders onderscheiden, discoursen, hier opgevat als een aantal gevestigde uitgangspunten en veronderstellingen die niet ter discussie worden gesteld. Groepen mensen ontwikkelen gezamenlijkheid op het vlak van betekenisverlening. Dat kunnen formele regels zijn maar er kan ook sprake zijn van informele afspraken. Dat is ook wel zo handig omdat gedeelde beelden van de werkelijkheid de communicatie aanzienlijk vergemakkelijken. Ze geven houvast en voorkomen dat we telkens moeten uitleggen hoe we tot bepaalde opvattingen zijn gekomen en welke beelden daaraan ten grondslag lagen.
Binnen die betekeniskaders kan verder sprake zijn van dynamiek. Ook kunnen onderling geheel verschillende betekeniskaders langs elkaar bestaan. We kunnen individueel van opvatting veranderen maar dat geldt ook voor betekeniskaders. Dat roept het beeld op van een wereld in chaos. De veelheid aan definities kan ons het zicht op de werkelijkheid ontnemen. Een dergelijk wereldbeeld heeft enige gelijkenis met het beeld dat Deleuze schept. Deleuze vergelijkt de maatschappij met een gas dat zich niet laat opsluiten in onze instituties. Steeds weer treden er lekkages op. We dichten de gaten maar dat helpt niet echt. Het beeld van de werkelijkheid dat Deleuze oproept bestaat uit een onoverzienbaar aantal elementen die relaties met elkaar aangaan. Dat leidt tot assemblages, tot verbindingen. Maar die bestaan vaak slechts tijdelijk. Er worden voortdurend assemblages gevormd maar er gaan ook voortdurend assemblages verloren.
De processen van vorming en ontbinding van assemblages nemen in de filosofie van Deleuze een centrale plaats in. Niet de elementen op zichzelf staan centraal maar de relaties tussen elementen. Anders gezegd, de elementen ontlenen hun betekenis aan de relatie die ze wel of niet aangaan met andere elementen. Er is sprake van een geplooide werkelijkheid die zich op uiteenlopende wijze kan vertonen. Zonder oog voor deze meervoudigheid, zo stelt Deleuze (1992), kunnen we niet tot de werkelijkheid doordringen. We moeten de aandacht verleggen van elementen, van objecten, naar processen van assemblagevorming en assemblagedestructie. Dergelijke processen vergelijkt Deleuze (1988) met een rizoom, een ondergronds wortelstelsel waarin voortdurend onvoorspelbaar naar tijd en plaats vertakkingen ontstaan. Er is sprake van een onontwarbaar kluwen.
Nicolescu (2010) onderscheidt “levels of reality”. Dat zijn systemen waarbinnen onderling verschillende en onderling tegenstrijdige regels gelden. Je zou kunnen zeggen dat er sprake is van onderscheiden betekenisregimes waardoor uitwisseling van informatie niet mogelijk is. Er is sprake van discontinuïteiten.
Ter adstructie: landbouw kan worden opgevat als een economische activiteit met als gevolg dat voedselproductie wordt gedomineerd door economische concepten. Landbouw kan ook worden opgevat als een politieke zaak waardoor spanning tussen landbouw en beheer van het platteland centraal komt te staan. Dan zijn politieke mechanismen aan de orde en wordt er gezocht naar haalbare compromissen. Een derde niveau kan zijn dat landbouw wordt opgevat als ontmoeting en interactie met de natuur. Dan is er ruimte voor spiritueel gebaseerde beschouwingen.
Onderzoekspraktijken
Doordringen tot een dergelijke veelkleurige en steeds veranderende werkelijkheid is nog niet zo eenvoudig. Binnen gebruikelijke onderzoekpraktijken zijn we geneigd de te onderzoeken werkelijkheid eerst vast te zetten, te definiëren, waarna we het onderzoek starten. Met als uitkomst dat we statische kennis verzamelen over statische beelden ven de werkelijkheid. De differentiefilosofie zet daarentegen aan tot een methodologie die in staat stelt het onvoorspelbaar bewegende te onderzoeken. Maar wat moeten we ons bij een dergelijk onderzoek voorstellen? Van een min of meer uitgewerkte postmoderne methodologie is nog geen sprake, hooguit van reflecties. We missen de noties en concepten ons de leegte voor te stellen, de ruimte tussen elementen. De dominante benadering is nog steeds ons op de objecten te concentreren in plaats van op de ruimte ertussen. We zijn niet in staat de leegte te denken. Het roept het beeld op van de kosmos die ons eveneens confronteert met verschijnselen die we niet met gebruikelijke benaderingen kunnen bevatten. We moeten vaststaande begrippen als tijd en ruimte opnieuw doordenken en zekerheden als veronderstellingen ontmaskeren. Daarbij gaat het niet enkel om het leren kennen en begrijpen van een veelkleurige en dynamische werkelijkheid maar vooral ook om de consequenties ervan. Wat moeten we ons voorstellen bij het besturen van een dergelijke werkelijkheid of bij beleidsvorming?
Kosmologie
De stap naar kosmologie is minder vreemd dan wellicht op het eerste gezicht lijkt. Was het toeval dat het kwantumtheoretici waren die de relatie tussen subject en object aan de orde stelden en problematiseerden? Dat nodigt uit ons een kosmologisch beeld te vormen van een werkelijkheid vanuit het perspectief van het constructivisme. Een werkelijkheid dus waarin sprake is van elementen als drager van betekenissen, waarin betekenissen voortdurend kunnen veranderen, waarin we orde proberen aan te brengen door structuren te construeren die echter hun betekenis ook weer kunnen verliezen en waarin we processen van betekenisgeving moeten doorgronden om de werkelijkheid te leren kennen zoals die zich aan ons vertoont.
Dat is geen eenvoudige opgave. Stephen Toulmin (1982) drukt die opgave als volgt uit:
“ In what respects and on what conditions, can anything be said about the natural world in its entirety which is not dependent on our ability to subdivide natural phenomena into separate aspects, along disciplinary lines, and discover truths about those aspects one at a time? “
En hoe zou een kosmologisch beeld van een constructivistische werkelijkheid eruit kunnen zien? Kenmerkend is dan de afwezigheid van structuur. Een onmetelijke ruimte die voor ons slechts benaderbaar is binnen de grenzen van ons voorstellingsvermogen. En daarbinnen een op het eerste gezicht lastig te ontwarren geheel van situatiedefinities die ook nog eens steeds veranderen.
Maar binnen dat chaotisch beeld zijn er in de loop der tijd processen naar gezamenlijkheid ontstaan, eerst binnen kleine groepen. Denk aan de cultuur van stammen in de prehistorie. Er ontstaan klonteringen in de chaos. Er worden afspraken gemaakt over gedeelde definities en in het verlengde ervan over gedrag. Of over beelden die men zich vormt over externe invloeden. Goden die het laten bliksemen en stormen.
De onderlinge afspraken zijn gaandeweg steviger en veelomvattender worden. Zie onze moderne samenleving, vol met regels, procedures en instituties, die niet meer het karakter heeft van een gas maar een zeer gestructureerd beeld oproept. Die regels, procedures en instituties zijn de uitdrukking van onderliggende betekenisconstructies, ook al zullen we ons dat niet altijd realiseren. Ze zijn vanzelfsprekend. Klonteringen zijn gaandeweg overgegaan in vaste stof met stabiele structuren.
Nu leert de geschiedenis ook dat wat vast en stevig lijkt, aan verandering onderhevig kan zijn. Machtige culturen kunnen verloren gaan. Er kan sprake zijn van processen van ontbinding. Gezamenlijkheid kan niet meer worden erkend en beleefd. Dan resteren slechts relicten van een cultuur, overblijfselen van wat er ooit was. Wat ooit betekenisvol en leidend was binnen een cultuur was heeft nog slechts historisch-culturele waarde.
Ook de beweging richting een netwerksamenleving kan worden geduid als een overgang van vaste structuren naar meer dynamiek. Stevigheid wordt vervangen door vluchtigheid. Omgekeerd zou je de toenemende aandacht voor duurzaamheid kunnen opvatten als een nevel die midden van de vorige eeuw werd gevormd en waarin de afgelopen decennia klonteringen ontstonden. Er vormden zich instituties. Op verandering gerichte energie verbond zich. Gaandeweg ontstonden krachten die binnen de gevestigde wereld niet meer konden worden ontkend. De nevel verhardde zich.
Lege ruimte
Veruit het grootste deel van het heelal wordt niet bezet door planeten maar door de ruimte tussen planeten. De ruimte die buiten onze betekeniskaders valt, het betekenisloze. Strikt genomen is die ruimte niet leeg. In termen van betekenisgeving hebben we die in zekere zin zelf geconstrueerd. Immers, iedere definitie van de werkelijkheid, iedere afspraak heeft uitsluitende werking. De werking van een definitie is dat die een onderscheid maakt en een scheiding aanbrengt tussen wat de definitie omvat en wat er niet onder valt. Zo beschouwd creëren we een betekenisloze ruimte door de constructie van onze ordeningen. Het ongeordende ontstaat door de ordening. Beide zijn onlosmakelijk aan elkaar gekoppeld. Er is dus een relatie tussen beide, juist doordat ze tegengesteld zijn aan elkaar. Dat is een merkwaardige paradox.
Door de werkelijkheid te begrijpen en er vat op te krijgen creëren we tegelijkertijd een werkelijkheid die buiten onze waarneming valt en die zich aan ons oog onttrekt. Maar die werkelijkheid is daarmee niet weggevaagd. Het betekenisloze kan eveneens worden opgevat als een constructie, zij het dat die buiten onze waarneming, buiten onze betekenisgeving valt. Naarmate we onze ordeningen verder invullen en detailleren en naarmate we onze definities aanscherpen vergroten we de voor ons betekenisloze ruimte. De ruimte dijt uit.
Zo beschouwd zijn beleid en rechtspraak krachtige bronnen van betekenisloosheid. Ze zijn de oorzaak van wat je zwarte gaten zou kunnen noemen. Gevolg van onze wens tot ordening is dat we energie verliezen. Daar zijn we ons vaak niet van bewust en we kunnen die ook moeilijk onderzoek met behulp van onze begrippen en concepten die binnen onze ordeningen gelden. Per definitie niet. Toch is dat nodig.
Het buitengeslotene, het betekenisloze, kan ons stevig hinderen. Het betekenisloze is drager van energie. Het loont dus de moeite de betekenisloze ruimte te onderzoeken. Er zijn krachten werkzaam die we niet kunnen ontkennen. Vergelijk het beeld van Michel Serres die een onderscheid maakt tussen de eilanden van onze systemen en de ruimte tussen de eilanden, de oceaan. Hij pleit ervoor expedities te ondernemen om het leven op de oceaan te verkennen. Daar treffen we aan waarvoor we op onze eilanden geen oog of begrip hebben. Maar die oceaan roert zich.
Het betekenisloze blijkt te bestaan. Sterker nog, die wordt steeds krachtiger en kan onze eilanden bedreigen. Onze ordeningen vertonen scheuren. En in plaats van ons perspectief te verbreden en ruimte te geven voor het betekenisloze, is onze neiging bij problemen onze definities juist aan te scherpen en de uitsluitende werking daardoor juist te vergroten. We maken onze eilanden kleiner en vergroten de oceaan.
De spanning tussen betekeniskaders
Die krachten binnen de voor ons betekenisloze ruimte raken ook de verbanden tussen culturen, c.q. eilanden, c.q. planeten. Planeten kunnen worden opgevat als gestolde betekeniskaders, bij elkaar gehouden door definities die we als waarheid beschouwen. Maar het blijken bij nadere beschouwing veronderstelde waarheden. Waarheden blijken te berusten op gedeelde veronderstellingen. Waarheid is onderling afgesproken waarheid. Ontmoetingen tussen planeten betekenen een confrontatie, een botsing, tussen onderling strijdige betekeniskaders. Die zijn dagelijks in onze maatschappij waarneembaar. De spanning tussen landbouw en natuur bijvoorbeeld. Of tussen werkgevers en werknemers. Of tussen overheid en markt.
Dan is de vraag aan de orde waarin die botsing resulteert. Grofweg zijn er vijf mogelijkheden. Een betekeniskader kan dominant zijn ten opzichte van de omgeving.
- De geldende definities kunnen dwingen aan de omgeving worden opgelegd.
- Ook is denkbaar dat er overeenstemming wordt bereikt over hoe we met verschillen omgaan. We maken afspraken, we sluiten compromissen. We vinden een manier van leven waarin we met elkaar kunnen voortgaan.
- Een derde mogelijkheid is dat men elkaar de ruimte laat. We respecteren het anders zijn en bieden daartoe aan groepen de ruimte het eigene in stand te houden en te bewaken. Gated communities met een eigen betekeniskader.
- De vierde mogelijkheid is dat we niet tot elkaar komen. We houden de verschillen in stand omdat we niet in staat zijn ze te overbruggen . Dat onvermogen slurpt veel energie op. We raken telkens weer verstrikt in procedures die weliswaar een conflict beslechten maar de onderliggende problemen worden niet opgelost. We blijven voorgeprogrammeerd op het veroorzaken van nieuwe conflicten. Instandhouding van de maatschappij brengt hoge transactiekosten met zich mee. Verkiezingen leiden tot maanden- en soms jarenlange pogingen tot afspraken te komen waarna de nieuwe verkiezingsdata weer naderen.
- De vijfde mogelijkheid is in de praktijk veel minder vaak waar te nemen. Dan wordt getracht betekeniskaders op hun oorsprong te onderzoeken. Wat waren de veronderstellingen? En vooral ook hoe zijn we tot geconstrueerde zekerheden gekomen? Welke krachten waren daarop van invloed? En in het verlengde daarvan: hoe kunnen we processen in gang zetten met als doel een nieuw betekeniskader te construeren? Wat moeten we ons voorstellen bij een economisch systeem dat kwetsbaarheid als maatstaf heeft? Bij vormen van verantwoordelijk burgerschap? Bij organisatievormen waarin inspiratie niet wordt overvleugeld door bureaucratie? Voor een dergelijke benadering kunnen we niet vertrouwen op bestaande instituties. Die kunnen worden opgevat als belichaming van problemen die we juist willen oplossen. We zijn georganiseerd rond problemen die we georganiseerd in stand houden. Er is een vrije voorstellingsruimte nodig waarin het onvoorstelbare kan worden gedacht.
Het leidt tot de vraag of we in onze ordeningsmodellen niet een kwantumsprong moeten maken. En dus buiten onszelf moeten treden. Op zoek gaan naar nieuwe dimensies die onze kwaliteit van leven kunnen vergroten. Dat vraagt om de constructie van een nieuw betekeniskader. Bestaande concepten en instituties kunnen ons daarbij niet helpen want die nodigen uit c.q. dwingen tot reproductie van het bestaande.
Het perspectief van het constructivisme kan zo de aanzet leveren voor een sprong over onze eigen schaduw heen. Er zijn de laatste decennia analyses gemaakt maar ook ideeën geuit over waar we dan aan moeten denken, wat daarvoor kritische condities zijn en hoe we dergelijke processen zouden kunnen opzetten. Inhoudelijk bijvoorbeeld de filosofie van Deleuze (2012) waarin hij pluriformiteit en dynamiek veel aandacht geeft. We moeten de krachten die ons steeds weer hebben gedwongen tot uniformiteit weerstaan. We hebben weinig respect getoond voor verschillen maar die weg geordend. Juist die verschillen vragen aandacht want de betekenis, de identiteit, van objecten is juist gelegen in de relatie met andere objecten.
Ook zijn er pleidooien om verbindingen te leggen tussen nu op zichzelf staande domeinen zoals tussen economie en kunst (Serres). Of om in de wetenschap de ruimte tussen disciplines te verkennen, het gebied “entre”. (Latour, Serres, 1995) De overstap maken naar transdisciplinaire benaderingen. Kan mystiek en transcendentie ons nog helpen? Hoe kunnen we ons het onvoorstelbare voorstellen? Moeten we niet meer gaan associëren en de neiging tot redeneren onderdrukken?
Daarvoor is allereerst een ontmaskering nodig van bestaande modellen in wetenschap, beleid en bestuur. Die zijn het resultaat van onze zucht naar ordening en overzichtelijkheid maar hebben, veelal onbewust, in een gemankeerd beeld van de werkelijkheid. Onze op rationaliteit gebaseerde betekeniskaders hebben ons het zicht doen verliezen op de werkelijkheid en tegelijkertijd zijn die kaders heersend geworden in plaats van dienend. In plaats daarvan moeten we weer oog en zicht krijgen op wat we hebben buitengesloten: de werkelijkheid die niet waarneembaar en kenbaar is wanneer we ons laten leiden door thans geldende redeneerregels. De werkelijkheid die door dominantie van het economische steeds weer buiten beeld dreigt te raken. Of nog een stap verder: datgene wat thans kwetsbaar is onder economische druk als maatstaf nemen voor een nieuwe economie. Het kwetsbare als bron van inspiratie. Kort en goed: een ander bewustzijnsniveau.
Literatuur
Deleuze Gilles, Denken in plooien geschikt, KOK Agora, 1992
Deleuze, Gilles, Verschil en herhaling, Boom, 2012
Deleuze, Gilles en Guattari, Felix, Rizoom, Uitgever: Rizoom, 1988
Feyerabend, Paul, Tegen de Methode, Lemniscaat, 2008
Heisenberg, Werner, Northrop, F.S.C., Physics and Philosophy, The Revolution in Modern Science, Penguin Books Ltd, 2000
Kuhn, Thomas, The Structure of Scientific Revolutions, University of Chicago press, 1970
Latour, Bruno, Serres, Michel, Conversations on Science, Culture and Time, University of Michigan Press, 1995
Nicolescu, Basarab, Methodology of Transdisciplinarity – Levels of Reality, Logic of the Included Middle and Complexity, in: Transdisciplinary Journal of Engineering & Science Vol: 1, No:1, (December, 2010), pp.19-38
Nicolescu, Basarab, From Modernity to Cosmodernity. Science, Culture, and Spirituality, State University of New York Press, 2014
Popper, Karl, Conjectures and Refutations, Routledge, 1963
Toulmin, Stephen, The Return to Cosmology, Postmodern Science and the Theology of Nature, University of California Press, Berkely, 1982
Wagemans, Mathieu, Een Oceaan van Betekenisloosheid, een kritische analyse van beleid, politiek en wetenschap met een verwijzing naar de filosofie van Michel Serres, Digitalis, Utrecht, 2016
**********************
Groter is nooit groot genoeg
Opiniebijdrage, de Limburger, 22 oktober 2019
MATHIEU WAGEMANS
De toekomst van de landbouw eist nu alle aandacht op. Boeren protesteren en politici en bestuurders haasten zich de sympathie van de boeren te winnen. De diepere oorzaken van het probleem komen echter niet aan bod en zijn decennia door diezelfde politici en bestuurders onder de mat geveegd. Wat is het geval? De Nederlandse landbouw staat internationaal bekend als uiterst modern. De kwaliteit van de producten is doorgaans prima en de kostprijs kon betrekkelijk laag worden gehouden door schaalvergroting en specialisatie. Maar dat proces lijkt op zijn grenzen te stuiten. Er is sprake van een toenemende spanning. De economie is bepalend. De gevolgen kennen we: verzadiging van de bodem met nitraat en fosfaat, verontreiniging van grond- en oppervlaktewater, aantasting van natuurgebieden, luchtverontreiniging enz. Bovendien leert de ervaring dat dit landbouwsysteem niet zelfcorrigerend is.
Gammel
Voortdurend zorgden landbouwbestuurders en politici ervoor dat maatregelen werden uitgesteld, werden verzacht of er kwamen juridisch ingewikkelde uitzonderingen. Het beleid liep vast in een lastig te ontwarren kluwen van regels en in bijpassende bureaucratie en juridische procedures. Een walhalla voor juristen. Voor de boeren werd het een extra kostenpost. Men vertrouwt op een economisch systeem dat gammel is. De boer heeft van oudsher een zwakke positie in de keten en anderzijds vormt aantasting van leefomgeving, milieu en natuur geen onderdeel van de kostprijs. Men kan ook een andere weg volgen. Dan is de uitdaging een landbouwsysteem uit te werken dat beide functies, productie en beheer, op een harmonische wijze integreert. En dat tot een faire beloning leidt voor de producent. Een dergelijk landbouwsysteem vraagt om nieuwe economische concepten en praktijken: nieuw vormen van financiering, nieuwe vormen van afzet en nieuwe verdienmodellen. Ook andere vormen van participatie die de thans bestaande vervreemding en anonimiteit tussen boer en burger kunnen verminderen. Binnen de huidige praktijk is dat voor velen ondenkbaar. Er is sprake van een harde tegenstelling. Die domineert ook de onderlinge communicatie.
Loopgraven
Het debat roept het beeld op van loopgraven waarin partijen zich stevig hebben teruggetrokken. Dat geldt ook voor de politiek. Men blijft vasthouden aan uitgangspunten en (schijn)zekerheden die het probleem juist hebben veroorzaakt. Bestuurders en politici pleiten voor gezinsbedrijven maar het gevolg van hun standpunten is juist een enorme inkrimping van het aantal bedrijven. Zo bijt men in zijn eigen staart. Groeien leidt tot uitroeien. Groter is nooit groot genoeg. Het leidt tot spanningen aan de keukentafel, zoals uit recent onderzoek bleek. Investeren of stoppen? Logisch dat boeren daartegen protesteren.
Springen
De landbouw kan worden opgevat als een sprekend voorbeeld van een sector die geconfronteerd wordt met de eindigheid van modernisering. De voorgestelde omslag is dan ook ingrijpend. Een fair inkomen voor boeren vraagt als tegenprestatie dat men voldoet aan wat maatschappelijk wenselijk is. Nodig is ook dat boeren en burgers hun stellingen verlaten en dat politici niet langer goedkope stemmenwinst belangrijker vinden dan hun verantwoordelijkheid te nemen. Niemand is gebaat met compromissen die de onderliggende problemen laten voortbestaan. In plaats daarvan is het toekomstbestendiger om een landbouw te ontwerpen met schaalvergroting in gebieden waar dat kan en een meer maatschappelijk georiënteerde en kleinschaliger landbouw nabij natuurgebieden. De uitnodiging is, zoals Remkes stelde, oog te krijgen voor zijn eigen schaduw en erover heen te springen. Een sector die zichzelf graag innovatief noemt, zou daartoe in staat moeten zijn. Met als beloning dat de landbouw dan als een voorbeeld zal gaan functioneren voor een oplossing van het veel bredere duurzaamheidsvraagstuk binnen onze samenleving. Met sympathie alleen gaat de landbouw het niet redden.
Mathieu Wagemans is raadslid in Leudal
www.ontganiseren.nl
***********************************
Als alleen de regels regeren
HET BETOOG – Van organisaties verwachten we dat die alert zijn op zaken die intern niet goed gaan. Dat veronderstelt een open oor en oog voor misstanden. Dat lijkt vanzelfsprekend maar in de praktijk spreekt dat niet vanzelf.
Zo berichtte De Limburger recent over ervaringen binnen een waterschap. Met de persoon die wees op fouten rond aanbestedingen liep het niet goed af. Een ander recent voorbeeld betreft de Belastingdienst. Die maakte grove fouten bij het toekennen van toeslagen voor kinderopvang. Ten onrechte ontvingen ouders geen uitkering terwijl ze daar wel recht op hadden. De dienst volhardde in het eenmaal ingenomen standpunt. Dat was geen ongelukkige fout, zo bleek tijdens rechtszittingen, maar er was sprake van een bewust gevoerd beleid. Binnen de Belastingdienst was een en ander al bekend, maar het mocht niet naar buiten komen. Toen een ambtenaar zich als klokkenluider opstelde en informatie publiek maakte was Leiden in last. Er werden disciplinaire maatregelen genomen tegen deze ambtenaar. Interne stukken moesten nu eenmaal intern blijven.
Schone schijn
Velen die in een bureaucratische omgeving werken zullen zich in deze gang van zaken herkennen. Er gaat van alles mis, maar dat is geen probleem zolang de zaak maar niet publiek wordt. Naar buiten is alles erop gericht de schone schijn op te houden. De interne cultuur binnen een bureaucratie is gericht op uniformering en regels. Zolang iemand zich daaraan houdt is alles in orde en kun je gemakkelijk overleven, zelfs door jarenlang rustig achterover te leunen. Maar buiten de lijntjes kleuren is niet toegestaan. De regels regeren. Dat geldt in het bijzonder voor de interne organisatie. Bevoegdheden zijn met veel gevoel voor detail toebedeeld. Procedures moeten worden gevolgd. Macht is binnen een bureaucratie nu eenmaal niet bespreekbaar. De baas bakt koek. En dus plaats je jezelf in een kwetsbare positie wanneer je van de formele en informele regels afwijkt. Het wordt doorgaans opgevat als een gebrek aan solidariteit als je informatie publiek maakt waaruit blijkt dat er problemen zijn. Je bevlekt je eigen organisatie door te berichten over interne problemen. Het is onfatsoenlijk. En juist dat beroep op fatsoen wordt dan de dekmantel voor onfatsoenlijk handelen.
Openheid
De laatste jaren is niettemin de overtuiging gegroeid dat openheid belangrijk is, ook wanneer zaken niet goed lopen en zelfs als er sprake is van blunders. Daar kan van worden geleerd, hoe pijnlijk het ook voor betrokkenen kan zijn. Openheid dient vanzelfsprekend te zijn. Dat geldt natuurlijk in het bijzonder voor overheidsorganisaties omdat die met gemeenschapsgeld worden gefinancierd. Dat besef is echter bij de top van de organisaties vaak nog niet doorgebroken. Successen worden breed uitgemeten, maar fouten worden graag onder de mat geveegd. Dat maakt medewerkers kwetsbaar die het toch wagen minder gunstige informatie naar buiten te brengen. Die lopen het risico op represailles. Of ze worden via een verfijnd spel naar de uitgang geloodst.
Niet zelfcorrigerend
In dat soort situaties is de politiek aan zet. Althans, dat zou zo moeten zijn. Maar vanzelfsprekend is dat allerminst. Afhankelijk van de politieke kleur van de betreffende minister, gedeputeerde of wethouder is de neiging bij eigen of andere coalitiepartijen groot de kwestie te verdoezelen, onbelangrijk te maken of, als het enigszins kan, te ontkennen. Of de conclusie is dat men ervan heeft geleerd en dat er maatregelen komen om ongewenste praktijken te voorkomen. Of, nog erger, als openbaarmaking niet is te voorkomen, beschikt men over een grote vaardigheid om redeneringen te bedenken die recht maken wat krom is. En wie die vaardigheid het beste beheerst, krijgt een pluim voor politieke en bestuurlijke handigheid. Dergelijke praktijken en patronen zorgen ervoor dat organisaties niet meer zelfcorrigerend zijn. Van fouten kun je niet leren als je ze consequent onder de mat veegt.
Thieu Wagemans is gemeenteraadslid in Leudal
**************************************
Om van betekenis te blijven, moet GGZ ongebaande paden inslaan
Uit: www.socialevraagstukken.nl 9 september 2019
De GGZ moet volgens de hoogleraar psychiatrie Jim van Os haar onpersoonlijke en technische aanpak afzweren om van betekenis te kunnen blijven. Dat vereist echter wel een hele andere manier van denken en betekenisgeving.
Door Mathieu Wagemans
In de geestelijke gezondheidszorg (ggz) domineren de DSM-definities. Gezamenlijk vormen ze instrument en uitgangspunt om psychiatrische stoornissen te classificeren en diagnosticeren. Hoogleraar psychiatrie Jim van Os schreef hier laatst dat dit het functioneren van de ggz niet ten goede komt.
In een toekomstbestendige ggz horen volgens hem niet de DSM-definities centraal te staan, maar de patiënt en de manier waarop hij betekenis geeft aan zichzelf in relatie tot zijn omgeving.
Patiënt is uit de ggz verdwenen
Op het betoog van Van Os valt weinig af te dingen, probleem is echter dat de patiënt en zijn betekenisgeving jarenlang uit de ggz zijn ‘weg gedefinieerd.’ Hetzelfde is overigens gebeurd met de burger in beleid, rechtspraak en wetenschap. Dit heeft alles te maken met de dominante notie in onze samenleving dat we vraagstukken, van welke aard dan ook, georganiseerd moeten aanpakken. Omdat gerichte interventie in deze zienswijze afhankelijk is van gedegen planning, formuleren we doelstellingen, maken we gedegen analyses, stellen we plannen van aanpak op en voeren we die uit. En evalueren we na afloop zodat we kunnen leren van de opgedane ervaringen.
De maatschappelijke behoefte - niet alleen die van de ggz - aan ordenen is logisch en herkenbaar. Wanneer we een probleem willen oplossen, moeten we er immers vat op krijgen. En daarvoor is kennis nodig. Hoe zit het probleem in elkaar? Wat zijn de oorzaken? Hoe kunnen we die wegnemen of vermijden? Voor antwoord daarop vormen we ons een beeld, onderscheiden we aspecten en kiezen we vervolgens geschikte instrumenten om het probleem op te lossen.
Het door ons gecreëerde beeld is een constructie dat we met veel gevoel voor detail uitwerken. Wetten en regelingen beginnen doorgaans met een artikel waarin nauwkeurig is bepaald wat ‘in de zin van deze regeling wordt verstaan onder….’ Op dat beeld van een regelbare werkelijkheid baseren we onze regels. Wat we niet kunnen regelen, blijft buiten beschouwing. Wat niet in de ordeningen en de daarin opgenomen definities past, is betekenisloos. Het is chaos.
Diagnosemodel in de ggz botst met veelkleurigheid
De werkelijkheid van patiënten in de ggz is echter te veelkleurig om in ordeningen te worden geperst en verklaart voor een belangrijk deel waarom de resultaten zo vaak teleurstellen. De bonte werkelijkheid van patiënten houdt zich niet aan het beeld dat de ggz met haar diagnosemodel heeft geconstrueerd.
Wat betekenisvol is binnen het dat beeld kan betekenisloos zijn voor patiënten. En, omgekeerd, is het model niet ontvankelijk voor wat patiënten betekenisvol vinden. Die spanning is een belangrijke bron van vervreemding tussen systeemwereld van de ggz en de leefwereld van de patiënt. De geleefde werkelijkheid laat zich niet in geconstrueerde ordeningen dwingen. Anders gezegd: onze ordeningen en instituties zijn lek.
Op papier is de opbouw van de ggz weldoordacht en logisch maar bij nadere beschouwing mist het gebouw stevigheid omdat de constructeurs zijn uitgegaan van aannames die in de praktijk niet kloppen. De hoekstenen missen stevigheid. De Franse filosoof Deleuze roept - weliswaar in een iets andere context - het beeld op van lekkages. Van een lek gebouw waaruit, ondanks reparaties, voortdurend gas ontsnapt. En toch houden we dat gebouw in stand, omdat we de gevangene zijn geworden van onze eigen illusies.
Ggz moet ongebaande paden betreden
De ggz staat aldus Van Os voor de opdracht om zichzelf opnieuw uit te vinden. Daartoe moet ze ervaringskennis en professionele kennis integreren en meer gaan samenwerken ‘met de uitvoerders van de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg’.
Op abstracter niveau betekent dit dat het ggz-beleid de huidige uniformiteit achter zich laat en meer oog krijgt voor de gelaagdheid van de werkelijkheid. De ggz kan schizofrenie bijvoorbeeld beschouwen als een stoornis - zoals ze nu doet - maar ze kan het ook benaderen op het niveau van individuele waarden.
In het laatste geval heeft de ggz oog voor het welzijn van de patiënt en diens verhouding tot zijn omgeving. En besteedt ze aandacht aan de gelaagdheid die zich thans aan haar oog onttrekt.
Van Os ziet het als de ultieme uitdaging voor de ggz om een model te ontwikkelen dat haar in staat stelt om in te spelen op de dynamiek en pluriformiteit van haar doelgroep. Die transformatie krijgt geen gestalte door de gangbare definities en diagnoses te veranderen, want dan wordt de ene statische toestand slechts vervangen door een andere.
Vrijheid om ongebaande paden te betreden
Voor de ontwikkeling van dat nieuwe model moet de ggz de patiënt, die ze tot nu vooral heeft buitengesloten, goed leren kennen. En daarvoor zijn nieuwe concepten en vormen nodig en zelfs al beschikbaar. Van Os noemde er een paar: Ecommunities en herstelacademies.
Waar de ggz ook behoefte aan heeft, is vrijheid van denken en betekenisgeving en durf om ongebaande paden te betreden, die haar mogelijk naar plaatsen leidt die ze niet kan duiden met bestaande begrippen. En toch zit er niet anders op, wil de ggz ten minste van betekenis blijven.
Mathieu Wagemans is raadslid in de gemeente Leudal namens de partij Ronduit Open en is zeer betrokken bij de ggz. Dit artikel is mede gebaseerd op de bijdrage die Wagemans schreef voor Civis Mundi Digital van augustus 2019
Literatuur
Deleuze Gilles, Het denken in plooien geschikt, KOK Agora, 1992
Deleuze, Gilles, Verschil en herhaling, Boom, 2012
Deleuze, Gilles en Guattari, Felix, Rizoom, Uitgever: Rizoom, 1988
Latour, Bruno, Reassembling the Social: An Introduction to Actor-Network-Theory, Oxford University Press, 2007
Latour, Bruno en Serres, Michel, Conversations on Science, Culture and Time, University of Michigan Press, 1995
Serres Michel, Les Cinq Sens, Hachette Litterature, 1998
Wagemans, Mathieu, Een Oceaan van Betekenisloosheid, een kritische analyse van beleid, politiek en wetenschap met een verwijzing naar de filosofie van Michel Serres, Digitalis, 2016
************************************
Over systemen, ordenen, lekkages en uitsluiten. Een beschouwing vanuit het perspectief van betekenisgeving
Gepubliceerd in: Civis Mundi Digitaal #88 augustus 2019
door Mathieu Wagemans
Aanleiding
In brede kring wordt onze samenleving getypeerd als dynamisch. Veranderingen zijn geen incidenten maar verandering moet voortaan als een wezenskenmerk worden opgevat van een maatschappij. Ook is kenmerkend dat we met hardnekkige problemen worden geconfronteerd waar we niet zo makkelijk grip op krijgen. De paradox is dat we weliswaar door onderzoek over steeds meer kennis beschikken over hoe we beleid moeten maken en hoe we moeten organiseren maar tegelijkertijd worden we geconfronteerd met onvermogen. De werkelijkheid gedraagt zich anders dan verwacht. Ons beleid wordt steeds genuanceerder en verfijnder maar de werkelijkheid toont zich er ongevoelig voor. Zeker speelt daarbij ook een rol dat we het niet gemakkelijk eens worden over maatregelen die al te zeer ingrijpen in ons dagelijks leven. Klimaatproblemen worden intussen in brede kring onderkend maar overeenstemming over noodzakelijke maatregelen is lastig.
Wie als buitenstaander in Nederland komt is vaak verbaasd over de omvang en gedetailleerdheid van alle regelsystemen. We hebben de zaken goed voor elkaar, zo zou het beeld kunnen zijn. Over alles is terdege nagedacht. Maar er is ook een andere kijk mogelijk. Er is een onoverzienbaar stelsel van regels dat verandering vaak in de weg staat. Vernieuwing stuit vaak op juridische beperkingen. Verandering van beleid blijkt lastig en tijdrovend te zijn. Nieuwe regels moete zich logisch verhouden tot bestaande regels. Ook blijkt handhaving van een onoverzienbaar aantal vaak zeer gedetailleerde regels niet eenvoudig. We beschikken weliswaar over veel kennis, althans veel meer dan vroeger, maar die kennis maakt regelgeving lang niet altijd eenvoudiger. Integendeel, uit onderzoek kan blijken dat oorzaak-gevolg-relaties er toch iets anders uitzien dan verondersteld. Er is nuancering nodig en die vraagt vervolgens weer extra onderzoek. Ook worden we met nieuwe problemen geconfronteerd. Zie de boven- en onderwereld die in elkaar vervlecht raken. Criminaliteit houdt zich niet meer aan onze ordeningen. Dat maakt de opsporing lastig. Een ander voorbeeld is internet. Nieuwe en ongekend snelle vormen van communicatie confronteren ons met problemen rond beheersing en controle. Die problemen uiten zich als problemen van de overheid. Van de overheid verwachten we immers dat die problemen daadkrachtig aanpakt. Tegelijkertijd stellen we steeds hogere eisen aan de overheid. Denk bijvoorbeeld aan regels met betrekking tot bescherming van de privacy. Dat maakt de positie van de overheid weinig benijdenswaardig. We leggen de lat steeds hoger maar tegelijkertijd beperken we het sprongvermogen.
Dominant in ons denken en handelen is de notie dat we vraagstukken, van welke aard dan ook, beter georganiseerd kunnen aanpakken dan in het wilde weg. Zonder gedegen planning lukt het niet. En dus formuleren we doelstellingen, maken we gedegen analyses, stellen we plannen van aanpak op en voeren we die uit. Na afloop evalueren we en leren we van opgedane ervaringen. Hoe we dat allemaal het beste kunnen doen vormt onderwerp van de organisatiewetenschap. Ruwweg vanaf de vijftiger jaren in de vorige eeuw heeft in de organisatiewetenschap de systeembenadering steeds meer aandacht gekregen. Organisaties werden benaderd als systemen. Daarbij ging de aandacht aanvankelijk uit naar het intern functioneren van organisaties als systemen maar later kwamen vragen centraal te staan rond de relaties tussen systemen en hun omgeving.
Onlosmakelijk met organiseren is dat we ordenen. We willen orde brengen in de chaos. We willen overzicht zodat we in staat zijn tot gerichte interventies. We willen in dit essay eerst nader ingaan op die ordeningsprocessen. Wat is de essentie ervan? Vervolgens willen we de gevolgen ervan belichten. Wat betekent het voor de aanpak van vraagstukken in een (post)moderne samenleving? We sluiten af, verwijzend naar denkbeelden uit vooral de Franse filosofie (Deleuze, Latour, Serres), met het schetsen van een nieuwe benadering die nogal haaks staat op onze drang tot ordening. We doen dat vanuit het perspectief van betekenisgeving. De keuze voor betekenisverlening is niet toevallig. De spanning tussen de systeemwereld en de leefwereld van burgers is voor een belangrijk deel hierop terug te voeren. Wat betekenisvol is voor burgers hoeft geen betekenis te hebben voor de overheid. En omgekeerd. Vanwege de keuze voor betekenisverlening beginnen we met een korte schets van het constructivisme.
Constructivisme
Het constructivisme nodigt uit om aandacht te geven aan betekenisverlening, zowel binnen systemen als in de relatie met de wereld buiten systemen. Uitgangspunt van het constructivisme is dat de werkelijkheid niet kan worden waargenomen zoals die “is”. We geven betekenis aan de werkelijkheid en vormen ons op basis daarvan beelden van de werkelijkheid. Die betekenissen zijn geen onderdeel van de objectieve werkelijkheid maar die zitten in onszelf. In het dagelijks leven realiseren we ons doorgaans niet dat we denken en handelen met behulp en op basis van constructies. We houden de afbeelding die we ons hebben gevormd voor “echt”. Beeld en achterliggende werkelijkheid vallen samen. We nemen feiten waar en realiseren ons niet dat de feiten die we waarnemen drager zijn van betekenissen. De feiten blijken minder hard te zijn dan verondersteld.
Vanuit dat gezichtspunt is het uiterst belangrijk ons te verdiepen in de waarneming zelf. Wat bepaalt hoe ons beeld van de werkelijkheid eruit ziet? En waarom wijkt die vaak af van constructies die anderen zich vormen? Doorgaans wordt daarbij gewezen op factoren als opvoeding, persoonlijkheid, opleiding, ervaring, opvattingen van anderen enz. Een stap verder is wanneer we stellen dat we in een samenleving voortdurend construeren in interactie met anderen zoals in het sociaal constructivisme centraal staat. Gesprekken kunnen ons beeld veranderen en bijstellen. We worden geconfronteerd met werkelijkheidsconstructies van anderen. Die kunnen we terzijde schuiven of ons aan het denken zetten. Beelden uitwisselend kunnen we tot aanpassingen van onze beelden komen. We nuanceren of we kunnen zelfs gaan twijfelen aan wat we eerder vanzelfsprekend beschouwden.
Ordenen
De behoefte aan ordenen is logisch en herkenbaar. Dat geldt zeker voor de overheid. Wanneer we een probleem willen oplossen moeten we er immers vat op kunnen krijgen. En daarvoor is kennis nodig. Hoe zit het probleem in elkaar? Wat zijn de oorzaken? Hoe kunnen we die wegnemen of vermijden? We vormen ons daartoe een beeld van een probleem. We onderscheiden aspecten en kiezen vervolgens instrumenten. Het beeld dat we ons vormen is een afbeelding van de werkelijkheid. Het is een constructie die we met veel gevoel voor detail uitwerken. Wetten en regelingen beginnen doorgaans met een artikel waarin nauwkeurig is bepaald wat “in de zin van deze regeling wordt verstaan onder ….”. We vormen ons een beeld van een regelbare werkelijkheid. Op dat beeld baseren we onze regels. Wat we niet kunnen regelen blijft buiten beschouwing. Beleidsvorming is zo beschouwd een proces van uitsluiting. We maken een geordend beeld van de werkelijkheid. Wat niet in de ordeningen en de daarin opgenomen definities past sluiten we buiten. Het is betekenisloos. Het is chaos. Zo beschouwd zijn we zelf de constructeurs van complexiteit. De werkelijkheid is te veelkleurig om in ordeningen te worden geperst. Dat verklaart voor een belangrijk deel de ervaring dat de overheid weliswaar formeel als doel en opdracht heeft de maatschappelijke ontwikkelingen te sturen en bij te sturen maar dat het resultaat vaak teleurstelt. De veelkleurige werkelijkheid blijkt zich dan niet te houden aan het beeld dat de overheid ervan heeft geconstrueerd. Wat betekenisvol is binnen het overheidsbeeld kan betekenisloos zijn voor burgers. En, omgekeerd, kan de overheid zich niet ontvankelijk tonen voor wat burgers betekenisvol vinden. Die spanning kan worden opgevat als een belangrijke bron van vervreemding tussen systeemwereld en leefwereld. De maatschappelijke werkelijkheid laat zich niet in de ordeningen dwingen die zijn geconstrueerd.
Een extra belemmering zijn de eisen die we aan overheidsbeleid stellen. We scherpen het beeld van de werkelijkheid zoals dat in ons beleid centraal staat nog verder aan waardoor we het extra lastig maken. Er gelden beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Aan die eisen kan slechts worden voldaan door het uitgangspunt van consistentie. Een besluit moet zich logisch verhouden tot eerdere besluiten. We wensen geen willekeur. Wat ooit in een bepaalde casus is besloten heeft rechtskracht. Jurisprudentie vormt een brede zoekruimte om in juridische procedures je gelijk te halen.
Aan al die eisen kan slechts worden voldaan door uniformiteit na te streven. Zo is een beleidssysteem tot stand gekomen waarin de onderdelen zich logisch tot elkaar verhouden. Verandering is mogelijk mits de uniformiteit van het stelsel niet wordt aangetast. Natuurlijk worden we steeds met veranderingen geconfronteerd maar die worden tegemoet getreden met een eenduidig stelsel van definities en procedures. De rechtspraak functioneert daarbij als een extra slot op de deur. Het leerstuk van de Trias Politica dwingt rechters te toetsen aan geldende regels. Dat is wel eens lastig, bijvoorbeeld wanneer zich nieuwe situaties voordoen waarmee bij eerdere beleidsvorming geen rekening is gehouden. Regelingen kunnen worden ingehaald door veranderingen in de maatschappij. Rechterlijke uitspraken kunnen dwingen tot nuancering en nadere specificatie van definities. Met als gevolg dat het formele betekeniskader nog gedetailleerder wordt en het perspectief van de overheid nog verder wordt ingeperkt. Pogingen tot aanpassing kunnen zo gemakkelijk in hun tegendeel verkeren.
Een paar voorbeelden uit de praktijk. Moet een verzameling gestapelde stenen worden beschouwd als een bouwwerk? Was er wel of geen vergunning voor nodig? Moet er wel of niet handhavend worden opgetreden? Is een populierenbos een bos, zij het dat er gras tussen de bomen groeit, of een weiland, zij het dat er bomen in staan? De uitkomst is bepalend voor de vraag of vergunningen nodig zijn of dat er recht bestaat op subsidies. Recent speelde in een pensioenkwestie de vraag of pannenkoeken wel of niet als snoepgoed moeten worden opgevat. In bevestigend geval moet over de productie van pannenkoeken pensioenpremie worden afgedragen aan het Pensioenfonds Snoep.
Het komt erop neer dat een werkelijkheid die heel uiteenlopend betekenis kan krijgen en die bovendien steeds verandert, in een eenduidig en statisch kader wordt geperst. Dat lukt wellicht op papier maar een pluriforme en dynamische werkelijkheid laat zich niet opsluiten in een nauwsluitend beleidskorset. Een stap verder is de gedachte dat het beleidsgebouw ook niet zo stevig in elkaar zit. Op papier wellicht is de constructie weldoordacht en logisch maar bij nadere beschouwing mist het gebouw stevigheid. Bij de constructie is uitgegaan van aannames die in de praktijk niet blijken te kloppen. Bijvoorbeeld het uitgangspunt dat iedere burger de wet moet kennen. Dat lijkt een schier onmogelijke stelling. Echter zonder die stelling zou een burger bij overtredingen zich met succes op onbekendheid met de regels kunnen beroepen. Of neem de toedeling van verantwoordelijkheden. Die is gebaseerd op een hiërarchisch model. Naarmate men een hogere positie bekleedt is de verantwoordelijkheid uitgebreider. Zo is dient een minister aanspreekbaar te zijn op alles wat er binnen zijn departement wordt gedaan of nagelaten. Iedere dag weer worden op een willekeurig departement duizenden beslissingen genomen waar een minister onmogelijk kennis van kan dragen. Maar de fictie is functioneel omdat we wensen dat iemand aanspreekbaar dient te zijn wanneer zaken verkeerd lopen. Verantwoordelijkheid dient een gezicht te hebben.
Ficties zijn zo beschouwd de hoekstenen van het overheidsgebouw. Maar die hoekstenen missen stevigheid. Ze kunnen de werkelijkheid niet aan. Heel treffend roept Deleuze, weliswaar in een iets andere context, het beeld op van lekkages. Het overheidsgebouw is lek. Een vluchtige samenleving is, zo stelt Deleuze, als een gas dat telkens weer overal kieren vindt waardoor het kan ontsnappen. Maar we houden het gebouw in stand. We voeren voortdurend reparaties uit. We dichte de gaten. Wanneer we met slimme belastingconstructies te maken krijgen, bedoeld om belastingheffing te ontgaan, dan passen we de regels aan om dergelijke constructies te verbieden waarna er weer nieuwe constructies worden gepresenteerd. We worden steeds weer met gebreken geconfronteerd omdat we de gevangene zijn geworden van onze eigen illusies. Maar liever koesteren we die dan de werkelijkheid onder ogen te zien. We wensen helderheid maar onze blik is vertroebeld. We wensen zekerheid en stellen ons tevreden met schijnzekerheden. Het zijn ficties maar die zijn nodig om het overheidsgebouw overeind te houden. Maar liever koesteren we die schijnwereld dan de illusie ter discussie te stellen.
Het beleidskader is statisch vanwege de eisen die we aan het handelen van de overheid stellen. Burgers in vergelijkbare omstandigheden moeten hetzelfde worden behandeld. Gedane toezeggingen moeten worden gerespecteerd. Overheidsbesluiten moeten bovendien deugdelijk en overtuigend zijn geformuleerd. Dat stelt hoge eisen aan het overheidshandelen. Voortdurend bestaat het risico dat besluiten onderuit worden gehaald in juridische procedures. Er zijn bijvoorbeeld vormfouten gemaakt. Of de motivering overtuigt niet. We streven naar een beleidspraktijk die letterlijk en figuurlijk te mooi is om waar te zijn of ooit waar te worden. Omdat we de illusie blijven koesteren zijn we voortdurend bezig beleidsregels te verfijnen waardoor het perspectief van de overheid steeds verder versmalt. Er wordt steeds meer werkelijkheid als betekenisloos terzijde geschoven. De overheid is er niet ontvankelijk voor of is onmachtig erop te reageren. Nu kan gemakkelijk de vraag rijzen hoe het mogelijk is dat een systeem dat dergelijke gebreken kent niettemin kan overleven. Een belangrijke verklaring daarvoor is dat de overheid beschikt over definitiemacht. Het recht van de overheid is het recht om eigen definities dwingend op te leggen aan de maatschappij. Een gebrekkig systeem kan zo lange tijd in stand blijven. Het systeem is niet in staat tot zelfcorrectie ook al zijn velen overtuigd van de noodzaak daartoe.
Wat is nodig?
Er is al veel geprobeerd. Het overheidsland laat al vele decennia een omvangrijke stroom zien van vernieuwingen en pogingen daartoe. Die hebben deels het karakter van reparaties maar ook is er een lange lijst van voorgestelde innovaties. Er is sprake van andere beleidsinstrumenten, versnelling van procedures, meer, betere en eerdere communicatie met burgers, overheveling van verantwoordelijkheden naar gemeenten, processen van cultuurverandering enz. Al die inspanningen hebben niet de vernieuwing opgeleverd die nodig is. Wat als patroon doorbrekend wordt gepresenteerd blijkt vaak te resulteren in meer-van-hetzelfde. Het zijn veranderingen en herschikkingen BINNEN het beleidssysteem, niet VAN het beleidssysteem. En vernieuwingen die ingrijpender zijn blijken lastig uitvoerbaar omdat ze op gespannen voet staan met geldende regels. Veel voorstellen voor vernieuwing, bijvoorbeeld in de ruimtelijke ordening, lopen vast op het argument dat het juridisch niet mogelijk is. Zo getuigt de nieuwe Omgevingswet van ambities die verder gaan dan de huidige planologische kaders maar de uitvoering ervan blijkt majeure problemen op te roepen. Het risico bestaat dat, bijvoorbeeld uit juridisch oogpunt, aanpassingen nodig zijn die vervolgens ten koste gaan van het innovatieve karakter van de Wet. In uiterste consequentie resteert dat in veranderingen die de onderliggende problemen onverlet laten.
De opgave waar we voor staan is dus zowel ingrijpend als lastig. We moeten de neiging weerstaan te kiezen voor snelle interventies die onderliggende problemen niet oplossen. Daarom is het goed ons vooraf te realiseren wat de aard en omvang is van noodzakelijke veranderingen. Die veranderingsopgave blijkt lastiger te zijn dan wellicht op het eerste gezicht lijkt. We lichten dat als volgt toe.
Allereerst is nodig dat we ons beeld van de werkelijkheid loslaten. Daarvoor is het besef nodig dat we de werkelijkheid hebben gereduceerd tot een geordende, kenbare en regelbare werkelijkheid met uitsluiting als gevolg. Vermijden van uitsluiting van de werkelijkheid betekent dat we ons perspectief moeten verbredend en oog moeten krijgen voor datgene wat we hebben buitengesloten. Deleuze en Latour reiken daartoe beelden aan die ons verder kunnen brengen en op zijn minst aan het denken kunnen zetten.
Deleuze schetst een beeld van de werkelijkheid dat geheel afwijkt van het keurig geordende beeld dat binnen de overheid dominant is. Hij neemt afstand van ordeningen en structuren. Die leiden tot onvolledige en dus onjuiste representaties van de werkelijkheid. Hij schetst een beeld van de werkelijkheid waarin sprake is van onoverzienbaar veel elementen die voortdurend bewegen. Die elementen hebben niet zozeer zelfstandig betekenis maar krijgen hun betekenis in relatie met andere elementen. Er ontstaan assemblages in de terminologie van Deleuze. Maar ook die assemblages bieden weinig houvast. Ze ontstaan en worden vervolgens vervangen door nieuwe assemblages. Denk bijvoorbeeld aan discussies over de milieuproblematiek waarin oorzaken, effecten op de omgeving, regels, opvattingen, gevolgen voor economische bedrijvigheid, toedeling van kosten, partijpolitieke overwegingen, wetenschappelijke inzichten, bevoegdheden, geografische aspecten, verwoording door de pers, enz. over en door elkaar buitelen. De onderlinge relaties tussen al deze elementen kunnen voortdurend veranderen. Een periode van lange droogte kan het beeld veranderen en argumenten versterken of ontkrachten.
Belangrijk in de filosofie van Latour is de relativering van het onderscheid tussen subjecten en objecten. We hebben de neiging objecten te zien als dode materie. Mensen kunnen zaken in beweging brengen waar objecten niet toe in staat zijn. Latour stelt echter dat dit onderscheid geen recht doet aan de werkelijkheid. ook objecten blijken “agency” te hebben, het vermogen tot beïnvloeding. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Een voorbeeld uit de landbouw. In de vijftiger jaren van de vorige eeuw werd in Nederland de melkmachine geïntroduceerd. Het is een object van o.a. ijzer, rubber. Maar het had enorme werking. Het werd mogelijk veel meer koeien te melken dan met handmelken mogelijk was. Het stelde in staat tot schaalvergroting: meer hectares, meer koeien. Dat vroeg echter aanzienlijke investeringen. Schaalvergroting was nodig om de kostprijs in de hand te houden. Niet iedere boer was daartoe in staat of bereid. Maar de modernisering kon niet worden tegengehouden. Stilstand was achteruitgang. Gevolg was dat kleinere bedrijven moesten stoppen. De grond van de wijkers kwam in handen van de blijvers. Kortom, de komst van de melkmachine (en natuurlijk heel veel andere technologie) veranderde het krachtenveld binnen de landbouw aanzienlijk.
Een dergelijk beeld van de werkelijkheid wijkt ingrijpend af van het beeld dat ten grondslag ligt aan overheidsbeleid. Twee aspecten vallen daarbij op. Allereerst is het beeld pluriform en staat het haaks op de eenduidigheid die thans overheerst. Die pluriformiteit heeft zowel een horizontale component als een verticale. De horizontale component heeft erop betrekking dat we slechts een deel van de werkelijkheid zien. Veel blijft buiten beeld. De verticale component ziet op de gelaagdheid van de werkelijkheid. Deleuze schrijft over plooien. Als we de werkelijkheid ontvouwen toont die zich anders aan ons. Zo kunnen we de landbouw bezien als een economische activiteit: de boer is ondernemer, koeien zijn productiemiddel. De kostprijs is allesbepalend. Maar we kunnen de landbouw ook op niveau van waarden benaderen. Dan krijgen we oog voor welzijn van dieren en voor het beheren van common goods als een goed rentmeester. Ook kunnen we landbouw zien als een ontmoeting met natuurlijkheid. Dat nodigt uit tot spirituele beschouwingen. Anders gezegd, de werkelijkheid kent een gelaagdheid die zich binnen onze structuren tijdens het proces van modernisering aan ons oog heeft onttrokken. Het perspectief van de modernisering was leidend en drukte andere perspectieven opzij.
Zo beschouwd kunnen problemen tussen de systeemwereld van het beleid en de leefwereld van burgers worden omschreven als de spanning tussen een statisch en uniform model dat de confrontatie moet aangaan met een dynamische en meervoudige maatschappij. We hebben rond onze definities een juridische bescherming geconstrueerd. De wettelijk vastgestelde definitie is bepalend. Hoe burgers situaties beleven is hooguit interessant maar in procedures betekenisloos.
De uitdaging is vervolgens een beleidsmodel te ontwerpen dat in staat stelt in te spelen op pluriformiteit en dynamiek. Dat lukt niet door geldende definities te veranderen. Immers, de verandering is permanent. Het helpt niet meer om de ene statische toestand te vervangen door een andere. Tegelijkertijd kunnen we niet zonder ordening. Maar we hebben niet de concepten en vormen voor nieuwe ordeningen. Aanpassing van bestaande vormen helpt niet. Het nieuwe moet worden geconstrueerd. Bestaande definities leiden slechts tot reproductie en doen geen recht aan de vernieuwingsopdracht. We moeten het buitengeslotene gaan verkennen en leren kennen. De wereld dus die niet in onze bestaande concepten en vormen kon worden omvat. In het beeld van Deleuze: we moeten de lekkages van het overheidsgebouw niet dichten maar bestuderen. Het ontsnappende gas toont ons de gaten in onze ontvankelijkheid voor wat maatschappelijk plaatsvindt.
Maar hoe kunnen we die werkelijkheid leren kennen als bestaande concepten juist het probleem hebben veroorzaakt? Daarvoor moeten we oog en oor krijgen voor wat buiten beeld is gebleven. We moeten ons realiseren dat wat we als chaos beleven door onszelf is veroorzaakt. Het vraagt een vrijheid van denken en van betekenisgeving. Het vraagt andere betekenissen. Enkele voorbeelden. Binnen de bestaande context die vooruitgang heeft gebracht is het economische en het daarin heersende denken van efficiency en rationaliteit dominant. Het rationele is kenmerkend. Wat irrationeel is, is daarentegen buitengesloten, juist omdat het irrationeel is. We pakken de klimaatproblemen aan op voorwaarde dat de kosten in de hand worden gehouden. We wensen geen al te grote schade voor onze economie. Door die benadering blijven we een gemankeerd economisch systeem centraal stellen in plaats van juist binnen dat op groei gefundeerd systeem de oorzaken voor milieuproblemen te zoeken.
We moeten dus niet de illusie hebben dat we door middel van rationeel denken het wezen van het irrationele kunnen duiden. We kunnen het hooguit duiden als strijdig met het rationele. We komen niet verder dan het te onderscheiden van het rationele maar daarmee dringen we niet tot het wezen door van wat wij als het irrationeel duiden. Met redeneren kun je niet het niet beredeneerbare opsporen. Deleuze hekelt het gemak waarmee we omgaan met verschillen. Hij pleit ervoor ons in de verschillen te verdiepen en ons niet te beperken tot classificaties ervan. Dat is wat thans gebeurt. Door onze definities scheiden we wat er binnen en wat er buiten valt. Daarmee doen we geen recht aan wat we buitensluiten. We gaan er achteloos me om. We slaan er geen acht op. Het is betekenisloos.
We kunnen ook niet op de wetenschap vertrouwen. In wezen spelen daar dezelfde mechanismen die we ook in beleidsvorming aantreffen. Om wetenschappelijk verantwoord onderzoek te doen dienen we gebruik te maken van in wetenschappelijke kring geaccepteerde methoden. Onderzoek betekent dan dat we te onderzoeken vraagstukken eerst herformuleren zodat methoden kunnen worden toegepast. Het betekent dat we de werkelijkheid vooraf ordenen zodat die op de voorgeschreven wijze kan worden onderzocht. We onderzoeken dus een beeld van de werkelijkheid waarbij we alle werkelijkheid hebben buitengesloten die we methodisch niet in beeld kunnen brengen.
De vraag is dus hoe we ontvankelijk kunnen worden voor het buitengeslotene. Dat vraagt voorstellingvermogen. We moeten oog krijgen voor wat thans buiten beeld blijft. Heel logisch dat steeds vaker de kunst wordt gezien als domein dat daarbij een nuttige rol kan spelen. Kunstenaars redeneren niet maar handelen intuïtief. Men laat zich leiden door inspiratie. Dat sluit aan bij het pleidooi dat we aantreffen bij Michel Serres. Die hekelt de wijze waarop we alles hebben geordend. Hij beschouwt economie, wetenschap, kunt, gezindheidszorg als afzonderlijke eilanden, elk met een eigen kader van ordeningen, regels en procedures. Op de eilanden hebben we alles keurig geregeld maar we zijn tegelijkertijd de onderlinge verbinding tussen deze domeinen kwijtgeraakt.
Onze opdracht is dus een ongebaand pad op te gaan. Kenmerk daarvan is dat we vooraf niet weten wat we zullen aantreffen. En wat we aantreffen kunnen we mogelijk niet duiden met behulp van bestaande begrippen. We kunnen ook geen concrete doelen formuleren. We weten niet waar de weg naar leidt. Het vraagt dus een vrije denkruimte, onbevangenheid en ons losmaken van bestaande kaders. Het vraagt ook durf, het opgeven van zekerheden. We kunnen onderweg niet vertrouwen op de richtingaanwijzers van de eilanden. Het is een tocht in het onbekende. We moeten de ratio opzij zetten en de beleving centraal stellen. Michel Serres kritiseert onze huidige manier van waarnemen. We maken volgens hem maar een zeer gebrekkig gebruik van onze zintuigen. We leven daarom in een gemankeerd beeld van de werkelijkheid.
Een dergelijke tocht heeft het karakter van een expeditie naar het onbekende. Daaruit volgt ook dat we bestaande structuren, procedures en betekenissen achter ons moeten laten. Die dragen het risico dat ze het verleden reproduceren. Ze hebben de neiging het nieuwe door de oude bril te bekijken. Juist daardoor zou ons het zicht worden ontnomen op waar we naar op zoek zijn. Het pleit institutioneel voor een bypass-constructie: een positionering buiten gevestigde beleidskaders met als opdracht een denken en handelen dat “per definitie” afwijkt van het bestaande. We moeten ons ontdoen van het thans geldende betekeniskader. Bestaande concepten en vormen werken hinderend en verhinderend om onze opdracht uit te voeren. Maar dat afstand nemen van bestaande concepten en vormen is lastig, alleen al omdat dit kader de basis vormde voor institutionalisering. Bestaande instituties vormen er de uitdrukking van. Maar die institutionalisering gaat nog een stap verder. Ook processen van betekenisgeving zijn institutioneel vastgelegd. Een nieuw element vormt de groeiende aandacht voor algoritmes. Die kunnen weliswaar bijdragen aan inzicht doordat ze ons bewust maken van patronen in onze betekenisgeving maar ze hebben ook het risico dat ze bestaande denkwijze en daarop gebaseerde handelingspatronen bevestigen en reproduceren. Dat laatste kan de stap naar vernieuwing extra hinderen. Kort en goed, het bestaande betekeniskader verdringen is nog niet zo eenvouding. Maar de beloning mag er zijn. We krijgen oog en oor voor wat mensen beweegt, voor wat mensen inspireert. Door heen te breken door bestaande belangenstructuren kunnen we zicht krijgen op onderliggende waarden. Waarden inspireren, belangen doen dat zelden of nooit.
Literatuur
Deleuze Gilles, Denken in plooien geschikt, KOK Agora, 1992
Deleuze, Gilles, Verschil en herhaling, Boom, 2012
Deleuze, Gilles en Guattari, Felix, Rizoom, Uitgever: Rizoom, 1988
Latour, Bruno, Reassembling the Social: An Introduction to Actor-Network-Theory, Oxford University Press, 2007
Latour, Bruno en Serres, Michel, Conversations on Science, Culture and Time, University of Michigan Press, 1995
Serres Michel, Les Cinq Sens, Hachette Litterature, 1998
Wagemans, Mathieu, Een Oceaan van Betekenisloosheid, een kritische analyse van beleid, politiek en wetenschap met een verwijzing naar de filosofie van Michels Serres, Digitalis, 2016
***********************************************************
Op 20 juni 2019 plaatste Dagblad de Limburger onderstaande opiniebijdrage
Integriteit is een gevoel
(gepubliceerd in de Limburger van 23 juli 2019)
Het onderzoek van journalisten Dohmen en Sniekers naar praktijken in de top van de Limburgse politiek levert voor de één schokkende resultaten op en anderen zullen wellicht niet verbaasd zijn. Zij zien hun beeld bevestigd van een provinciaal politiek en bestuurlijk systeem dat kenmerken heeft van interne verrotting. Hoe dan ook blijft de vraag hoe dit soort praktijken zo lang kunnen doorgaan. En vooral ook hoe diezelfde praktijken door betrokkenen als vanzelfsprekend worden ervaren. Het getuigt van een cultuur waarin beginselen van behoorlijk bestuur terzijde worden geschoven en moeten wijken voor een beginsel van onbehoorlijk bestuur: onderlinge sympathie. Wie goede relaties onderhoudt en zich niet kritisch opstelt, krijgt voor elkaar wat anderen niet lukt. Een dergelijke cultuur bevordert zelfbevestiging. Het is een voedingsbron voor geestelijke inteelt. Men blijft doen wat gebruikelijk is en zo reproduceert men praktijken en in wezen ook zichzelf. Men demonstreert dat vriendschap het noodzakelijk maakt telkens weer door vriendendiensten te worden bevestigd. Niets voor niets, ook vriendschap niet.
Dat gebeurt in een tijd dat vragen rond integriteit in het openbaar bestuur centraal zijn komen te staan. Gouverneur Bovens wijst gemeenten op het belang van integriteit. Tegelijkertijd keurt hijzelf praktijken die daarmee in strijd zijn niet alleen goed maar hij neemt er zelf actief aan deel. Hij benoemt bevriende personen om daarmee advertentiekosten te besparen. De dubbelheid regeert. En als goedpraterij niet meer helpt en er rumoer ontstaat, buigt men deemoedig het hoofd en zegt ervan te hebben geleerd.
Het gebeurde toont aan dat integriteit niet kan worden geregeld op de traditionele wijze. Die houdt in dat regels worden aangescherpt. We gaan integriteit nog preciezer definiëren. We maken er een juridisch en bureaucratisch begrip van. En juist daarom blijft het fout gaan. Regels bieden verschuilmogelijkheid: zolang je je aan de regels houdt handel je integer. Hoe gedetailleerder de regels, des te meer ruimte is er voor interpretatie. Helderheid wordt vervangen door gedetailleerdheid. We zien over het hoofd dat de betekenis van een definitie vaak niet zozeer gelegen is in wat de definitie omvat maar juist in wat wordt buitengesloten. Zolang praktijken niet ondubbelzinnig onder de definitie vallen kan iemand niet worden verweten niet-integer te hebben gehandeld. Kortom, een juridische context is niet zo geschikt voor een basiswaarde als integriteit. Dan kan amoreel gedrag door gewiekst geredeneer worden gelegitimeerd.
Maar is er een alternatief voor regels? Uitgangspunt daarbij zou moeten zijn dat integriteit als waarde moet worden beleefd. Integer handelen veronderstelt integer zijn als persoon. Integriteit leent zich niet voor geredeneer, juridische ontwijkmogelijkheden en handigheidjes. Integriteit is eerder een gevoel. Ook zonder definities voelt men doorgaans heel goed aan of een handeling eerlijk is of niet. Daar is geen juridische kennis voor nodig. Daarop voortbordurend valt te overwegen om ontmoetingen te organiseren waarin diegenen die aantonen moeite te hebben met integriteit in contact worden gebracht met mensen die integriteit beleven als een basiswaarde binnen onze samenleving. Laat bijvoorbeeld mensen die vrijwilligerswerk doen vertellen over hun drijfveren en inspiratiebronnen om de samenleving van dienst te zijn zonder daar enige tegenprestatie voor te vragen. Laat hen vragen stellen aan oud-bestuurders. Hoe zij voor zichzelf kunnen verantwoorden dat zij ondanks riante pensioenen en aanzienlijke overige inkomsten meer dan duizend euro per dag vragen voor vriendendiensten. Hoe ze zich ook nog eens dubbel laten betalen. Laat mensen met een bijstandsuitkering hun verhaal vertellen over hoe zij dagelijks creatief moeten zijn om de eindjes aan elkaar te knopen. Laat bestuurders aan hen verantwoording afleggen over de vraag waarom zij tegelijkertijd zo ruim met vergoedingen omspringen voor vrinden die voor bijverdiensten het tienvoudige van een bijstandsinkomen krijgen. En stuur bestuurders die het daarna toch nog niet willen begrijpen heen. Zonder geweten handel je immers gewetenloos.
Mathieu Wagemans is Raadslid in de Limburgse gemeente Leudal
*****************************************************
Koester de verschillen
Politiek roept bij veel burgers vaak (in de ene gemeente meer dan in de andere) het beeld op van conflicten en onenigheid. En een opeenvolging van stevige discussies wordt al gauw geïnterpreteerd als beroerde verhoudingen tussen partijen en personen. Soms is dat terecht, vaak ook niet.
Er is ook een andere kijk denkbaar. Die houdt in dat verschillen van opvatting juist de kern raken van ons politieke systeem. Burgers hebben er belang bij dat besluiten worden genomen nadat voor- en nadelen helder op tafel zijn gekomen. Dat is nog altijd heel wat beter dan wanneer we in een dictatuur zouden leven waar zelfs het uiten van afwijkende opvattingen als kritiek op de leiding wordt opgevat en reden kan zijn te worden opgepakt. Wij hechten aan vrijheid van meningsuiting maar dat is nog geen reden politieke praktijken daarmee recht te praten. Er is alle reden om kritisch de vraag te stellen hoe we met verschillen omgaan. Hoe vaak komt het bijvoorbeeld niet voor dat politici zich niet door eigen overtuigingen laten leiden, enkel en alleen omdat men eensgezindheid wil uitstralen en het partijbelang vooropstaat. Men wil het beeld naar buiten wil vestigen dat coalitiepartijen voorbeeldig samenwerken. De mooie vlag moet dan soms de modderschuit aan het gezicht onttrekken. Of men vergeet al te makkelijk wat men bij de verkiezingen heeft beloofd om zo de lieve vrede te bewaren. Of men sluit met groot gemak compromissen omdat men de eigen positie als minister of wethouder niet in gevaar wil brengen. Dat zijn voorbeelden waarbij men al te makkelijk verschillen toedekt.
De Franse filosoof Gilles Deleuze heeft zich intens beziggehouden met verschillen. Hij is van mening dat we verschillen veel te makkelijk toedekken. Sterker nog, verschillen zijn van grote waarde omdat we ons daarmee onderscheiden van anderen. Hij hekelt de praktijk waarin we telkens weer worden opgeroepen verschillen terzijde te schuiven omdat het zo belangrijk is het eens te worden met elkaar. Die roep om eenheid vindt hij verkeerd en armoedig. Compromissen hebben als kenmerk dat ze een situatie draaglijk maken zodat we de onderliggende verschillen niet langer serieus hoeven te nemen. Al te makkelijk worden verschillen gedetecteerd. We halen er de lont uit en ontkrachten ze zodat we verder kunnen leven in een sfeer van rust. We redeneren ze weg. Maar die rust is schijn, de onderliggende problemen worden ontkend. Ze komen niet aan bod maar woekeren ondergronds verder. Verschillen, zo stelt Deleuze, kunnen daarentegen ook bron zijn van energie en creativiteit. Daarvoor is nodig dat we verschillen in het gezicht kijken, ze onderzoeken. Hij keert zich tegen de meegaandheid die slechts tot oppervlakkigheid leidt.
Die zucht naar harmonisatie heeft dus zo zijn nadelen. We proberen alle verschillen in uniforme regels te vatten. Zo hebben we verantwoordelijkheden binnen de overheid uiterst precies en gedetailleerd geregeld. Als er bij rampen iets misgaat verfijnen we de regels nog verder. Persoonlijke verantwoordelijkheid is daarmee verdwenen. Het wordt een kwestie van de protocollen volgen zodat je niet aanspreekbaar bent op fouten. Die protocollen bieden volop gelegenheid om je achter te verschuilen. Of neem integriteit. We stellen allerlei regels op in de veronderstelling dat we daardoor integer handelen. Zolang je je aan die formele regels houdt ben je vrijgepleit. De laatste tijd hebben we voldoende voorbeelden kunnen zien van wat je legaal stelen zou kunnen noemen. Voorbeelden van persoonlijke verrijking die binnen de regels is toegestaan. Verantwoordelijkheid, gerechtigheid en strafbaarheid zijn dan een kwestie geworden van slim geredeneer. We hebben een schijnwereld geschapen waarin alles uniform is geregeld, althans op papier. Wordt het niet tijd dat we die schijnwereld doorprikken, erkennen en respecteren dat we over belangrijke zaken verschillend kunnen denken, daarvoor de ruimte scheppen en niet langer problemen van fundamentele aard “weg” regelen?
Thieu Wagemans is Raadslid in Leudal
************************************
Opinie Dagblad Trouw 19 juni 2019
Hogere prijzen alleen gaan de boer niet helpen
OPINIE
Mathieu Wagemans– 13:43, 18 juni 2019
© ANPOPINIE
Op de dag dat minister Schouten pleit voor verhoging van de prijs van voedsel ten gunste van boeren, meldt Trouw dat voedsel het afgelopen jaar 3,8 procent duurder is geworden. Probleem opgelost, kan men denken. Dat zou echter een ernstige misvatting zijn, meent Mathieu Wagemans, landbouweconoom en gemeenteraadslid in Leudal.
De aanleiding van Schoutens pleidooi is overtuigend. Boeren zijn gedwongen tegen een alsmaar lagere kostprijs te produceren. Ze moeten steeds meer rekening houden met omstandigheden waaronder het voedsel wordt geproduceerd. Overheidsregels ter verhoging van duurzaamheid en beperking van negatieve effecten op de omgeving kosten geld. Dat heeft gevolgen voor de kostprijs en hun internationale concurrentiepositie. Ze kunnen die kosten nu slechts terugverdienen door schaalvergroting. Boeren zitten in een dwingend proces van modernisering. Dat is met zichzelf op de loop gegaan
Het voorstel van de minister is sympathiek, maar in dat kader ook oppervlakkig. Verhoging van de prijzen zal niet helpen wanneer er sprake blijft van een zwakke positie van voedselproducenten in de keten. De macht ligt bij de handel, de verwerking en supermarkten. Zolang de positie van boeren zwak blijft, zal het voordeel van hogere prijzen in de vaak toch al goedgevulde zakken verdwijnen van grote en internationaal opererende bedrijven in handel en verwerking.
Bovendien kan de Nederlandse voedselmarkt nauwelijks worden afgeschermd van de buitenwereld. De handel is internationaal en binnen de EU gelden strenge regels voor vrij verkeer van producten en diensten.
Gespannen voet
Een blijvende en structurele verbetering cirkelt rond de vraag op welke wijze we in een hoogmoderne samenleving ons voedsel willen produceren en wie daarvoor de prijs betaalt. Dat betekent een ingrijpende herschikking. Allereerst betreft dat de positie van boeren in de voedselketen. En er is een principiëler probleem, dat te maken heeft met de twee functies die de landbouw vervult: die produceert voedsel en is tegelijkertijd beheerder van het buitengebied. Die functies staan nu op gespannen voet met elkaar.
Voedselproductie wordt opgevat als een economische activiteit. In dat systeem betekent zorg voor natuur en milieu vaak een extra kostenpost. Verwaarlozing van milieueffecten of sjoemelen met regels betekent daarentegen besparing. Milieumaatregelen moeten worden terugverdiend in een economisch systeem dat juist oorzaak is van de milieuproblemen.
Noodzakelijk is dat beide functies van de landbouw worden geïntegreerd. Dat vraagt een ander verdienmodel waarin de zorg voor de omgeving inkomsten oplevert. In dat model moet sprake zijn van een herschikking van verantwoordelijkheden. Het huidige economisch systeem is niet zelfcorrigerend. Telkens weer moet de overheid door regelgeving corrigerend optreden.
Dat nieuwe verdienmodel is niet realiseerbaar op mondiaal niveau. Sterker nog, veronachtzaming van natuur en milieu betekent nu een concurrentievoordeel ten opzichte van landen waar wel strenge eisen gelden.
Dat pleit voor regionalisering van de landbouw. Een landbouw waarin we ons niet langer laten leiden door alsmaar verdere rationalisatie, door nog meer aardappels per hectare en meer biggen per zeug.
En ja, dat betekent ook hogere kosten. Daar staat tegenover dat een duurzaam producerende landbouw veel kosten en regels overbodig maakt. Door het terugdringen van de internationalisering en overdracht van verantwoordelijkheden naar regio’s, zowel voor de voedselproductie als voor het beheer van de omgeving, kunnen op regionaal en lokaal niveau kringlopen worden gesloten.
En we kunnen het dan zo organiseren dat burgers zeggenschap krijgen over hoe hun voedsel wordt geproduceerd.
**********************************
Wetenschap als beschermer van illusies in beleid en rechtspraak. Een pleidooi voor vernieuwing van de wetenschap
in: Civis Mundi Digitaal #82 april 2019
door Mathieu Wagemans
1. Inleiding
De betekenis van de wetenschap kan nauwelijks ter discussie staan. De enorme vooruitgang op tal van gebieden was niet mogelijk geweest zonder de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Ze maakten het leven aangenamer. Zware arbeid werd overgenomen door machines. De gezondheidszorg verbeterde. We kunnen ons betrekkelijk gemakkelijk en comfortabel over de hele wereld bewegen. Onze communicatiemogelijkheden zijn ongekend. Maar de betekenis van de wetenschap gaat verder. De Verlichting wordt gezien als de omslag waarbij de mens zich ontworstelde aan vaststaande gezagsstructuren, zowel wereldlijk als kerkelijk. Afhankelijkheden werden niet meer als vanzelfsprekend geaccepteerd. De mens kreeg een onafhankelijke positie ten opzichte van de werkelijkheid. Die was niet langer vaststaand en gegeven maar kon worden verkend en gemanipuleerd. Er ontstond ruimte voor ontdekkingen. Het Antropoceen begon.
Natuurlijk behoeft dat beeld van algehele vooruitgang bijstelling. Traditionele structuren zoals van de kerk behielden nog lange tijd hun invloed. Verder profiteerde lang niet iedereen ervan. De voordelen kwamen aanvankelijk vooral ten goede van een elite. Sterker nog, de industrialisatie bracht voor velen nieuwe afhankelijkheden met zich mee. Pas aan het begin van de twintigste eeuw kwamen bijvoorbeeld maatregelen tot stand die een eind moesten maken aan de ergste misstanden op sociaal terrein die deels juist waren veroorzaakt door modernisering van de economie.
Kritiek had ook betrekking op de wijze waarop gebruik werd gemaakt van de resultaten van de wetenschap. Er was daarbij sprake van een eenzijdige oriëntatie. Rationalisatie stond centraal. De traagheid van ambachtelijkheid werd vervangen door de zucht naar snelheid en efficiency. Tijd was geld. We construeerden organisaties op basis van efficiency. Modernisering was gebaseerd op tijdsbesparing. We pasten de maatschappij op institutioneel terrein aan zodat en opdat we gebruik konden maken van de verworvenheden van nieuwe technologie. Daartoe was het nodig ambachtelijke productieprocessen waarin producten nog het stempel van de maker hadden, te vervangen door gestroomlijnde processen waarbij de producten niet meer van elkaar konden worden onderscheiden. Standaardisatie leidde tot eenheidsworst. De hand van de maker is niet meer te herkennen. Van de Wal noemt standaardisatie als een van de kenmerken van de modernisering. Tegelijkertijd veranderde de schaal waarop werd geproduceerd. Machines maken geen onderscheid tussen zon- en werkdagen. Je zou kunnen zeggen dat de productie anoniem werd.
Maar die anonimiteit betekende niet dat de nieuwe technologie een neutraal instrument was. Nieuwe technologie stelde eisen. De werkelijkheid moest worden aangepast aan de eisen van de nieuwe technologie omdat de voordelen ervan anders niet konden worden benut. Latour ontwikkelde later de Actor Netwerk Theorie waarin centraal stond dat ook objecten zoals technologie kunnen worden opgevat als actoren die invloed en dus “agency” kunnen hebben. De modernisering van de landbouw is een treffend voorbeeld. De voordelen van moderne machines konden niet goed worden benut op kleine percelen in een gevarieerd landschap maar vroegen grote en rechte percelen. En dus werd het platteland via ruilverkavelingen opnieuw ingericht naar de wensen van de nieuwe technologie.
Kritiek was er ook op de eenzijdige oriëntatie van de modernisering. Rationalisatie stond centraal. Het doel-middel-denken werd dominant of zoals Weber stelde: de instrumentele rationaliteit drukte onderliggende waarden terzijde. Die moesten wijken voor economisch gewin. Ze werden overvleugeld door de zucht naar alsmaar rationeler denken en handelen. Er was geen oog voor het niet-rationele. De ordeningen werden dominant. Onze zucht naar ordening is zo sterk en allesoverheersend dat we alles wat niet in onze ordeningen past buitensluiten. We sluiten er onze ogen voor. We kunnen en willen niet omgaan met wat zich niet laat ordenen. Het ongeordende verstoort onze droom. We ontwikkelden organisatievormen die het mogelijk maakten optimaal gebruik te maken van nieuwe vindingen. Nieuwe productiemethoden vroegen ook nieuwe kennis. We splitsten productieprocessen op in deelfasen en regelden dat in iedere deelfase de vereiste kennis aanwezig was. Specialisatie werd belangrijk. De combinatie van specialisatie en standaardisatie was het meest zichtbaar aan de lopende band. Werk werd geestdodend. Dat leidde tot andere verhoudingen. De oorspronkelijke kleinschalige cultuur van ambachtelijkheid werd vervangen door grootschalige productie-eenheden. Alles en iedereen werd ondergeschikt gemaakt aan verhoging van de productiviteit. Technologie werd van instrument regisseur en de ambachtslieden van voorheen werden aan de lopende band tot instrument. De economie en de daarop gebaseerde ordeningen werden dominant. Dat was van invloed op de positie en rol van medewerkers. Men werd actor in een economisch georiënteerd kader. De functie werd belangrijker dan de persoon die de functie uitoefende. Organisatievormen werden bron van vervreemding. De mens werd instrument binnen grootschalige organisatorische verbanden. Hij vervreemde van zichzelf.
Maar ook ontstond aan het begin van de twintigste eeuw kritiek op de wetenschapsbeoefening en de claims van de wetenschap zelf. Leidde wetenschappelijk onderzoek inderdaad tot ware kennis? Wittgenstein toonde zich kritisch over de rol van taal. Die blijkt minder logisch te zijn dan verondersteld wat zijn invloed heeft op resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Popper stelde de vraag ter discussie of we wel in staat zijn door wetenschappelijk onderzoek tot ware kennis te komen. We moeten proberen verkregen kennis te falsifiëren. Lukt dat niet dan is weliswaar de kans groter dat we dichter bij ware kennis zijn gekomen maar absolute waarheid is niet bereikbaar. Feyerabend stelde vraagtekens bij de wetenschappelijke methoden. Die hebben hun beperkingen om de pluriforme werkelijkheid te leren begrijpen. Deze filosofen roepen allen op tot bescheidenheid als het gaat om de pretenties van de wetenschap.
Doel van dit essay is op basis van praktijkervaringen in beleid en politiek het wetenschappelijk proces en de functie en positie van de wetenschap kritisch te bezien. We willen vanuit het perspectief van het constructivisme een ander licht werpen op de relatie tussen wetenschap en maatschappij. Daarbij gaan we eerst in op de wetenschapsbeoefening zelf en de positie ervan in maatschappelijk verband. We richten daarbij de aandacht op overheidsbeleid en rechtspraak. Dat mondt uit in enkele kritische conclusies. Vervolgens komt aan de orde hoe het staat met het vernieuwend vermogen van de wetenschap zelf. Daarbij zullen we de aandacht richten op enkele institutionele krachten binnen het wetenschappelijk domein. Aansluitend komt de vraag aan de orde welke veranderingen nodig zijn en hoe we die veranderingen kunnen realiseren. We beginnen in de volgende paragraaf door eerst enkele wezenskenmerken van het constructivisme te duiden.
2. Constructivisme
In de ontologie staat de basisvraag centraal wat we verstaan onder de werkelijkheid. Welke opvatting hebben we over de werkelijkheid? Die vraag kan menigeen overbodig achten. Wat de werkelijkheid is, is toch helder, zo zou men kunnen stellen. Met behulp van onze zintuigen kunnen we immers de werkelijkheid zien, voelen, ruiken en horen. Maar daar valt meer over te zeggen. We hebben allemaal de nodige ervaringen waarbij een bepaalde situatie of gebeurtenis door verschillende mensen heel uiteenlopend kan worden beschreven en gewaardeerd. We kunnen er verschillende betekenissen aan toekennen. Binnen het constructivisme staat die betekenisverlening centraal. Kort gezegd komt het erop neer dat de betekenis die de werkelijkheid voor ons heeft afhankelijk is van de betekenis die we er zelf aan toekennen. Die betekenissen zijn geen onderdeel van de werkelijkheid maar die zitten in onszelf. We maken een voorstelling van de wereld, een afbeelding en houden die voor “de” wereld. De wereld verschijnt aan ons afhankelijk van het beeld dat we ons van de wereld vormen. Dat beeld is voor ons zo vanzelfsprekend dat het verschil tussen werkelijkheid en beeld wegvallen. We realiseren ons in de praktijk van alledag niet dat het een afbeelding is.
Dat perspectief wijkt nogal af van de overtuiging dat we in staat zijn de werkelijkheid objectief te onderzoeken. De scheiding tussen subject en object die in de filosofie van Descartes centraal staat, wordt dan losgelaten. De waarneming van de werkelijkheid is subject-gebonden.
Het vermogen van de mens tot betekenisgeving is niet slechts methodisch van belang. Het kan worden gezien als het wezen van de mens. Daardoor onderscheidt de mens zich van andere levende wezens en van de dode werkelijkheid om hem heen. Pico della Mirandola noemt betekenisgeving de kern van de menselijke waardigheid. De mens is vrij zijn leven in te richten naar wat voor hem betekenisvol is. Maar hoe groot is die vrijheid? We worden geboren in een mentaal voorgeprogrammeerde wereld. Er is sprake van routines en voorgeschreven handelingspatronen. Daar ligt een betekeniskader aan ten grondslag, ook al zijn we ons daarvan doorgaans nauwelijks bewust. Er is sprake van vanzelfsprekendheden. Je zou kunnen stellen dat die vanzelfsprekendheden voor een belangrijk deel onze identiteit bepalen. Het andere deel van de identiteit is het bewuste deel. We worden onszelf en onderscheiden ons bewust van anderen.
Dat kan de indruk wekken dat we iedere handeling bewust vooraf laten gaan door betekenisverlening. Echter, in de praktijk van alledag is daar doorgaans geen sprake van. We handelen routinematig. We zijn ons doorgaans nauwelijks bewust van de onderliggende betekenis die we aan situaties of personen toekennen. Aan iedere handeling gaat geen bewust doorlopen proces van waarneming en afweging vooraf. Wanneer we bijvoorbeeld aan het verkeer deelnemen handelen we voor een belangrijk deel voorgeprogrammeerd. Op basis van ervaringen weten we hoe we situaties moeten inschatten. Ook is het proces van betekenisgeving veel minder rationeel van aard. We laten ons voor een belangrijk deel leiden door gevoelens, bijvoorbeeld hoe we een concert ervaren. Een stap verder dan de vraag welke betekenis we toekennen aan een situatie of gebeurtenis is de vraag naar processen van betekenisgeving. Wat is kenmerkend voor de wijze waarop die processen bij iemand verlopen? Wat is daarop van invloed? Gelet op het belang van betekenisgeving als onderliggend mechanisme voor ons denken en handelen is er alle aanleiding ons in die processen te verdiepen. We concentreren ons daarbij, gelet op het onderwerp van dit essay, op de processen van betekenisgeving binnen wetenschappelijk onderzoek.
3. Betekenisgeving in wetenschappelijk onderzoek
Wat kunnen we zeggen over hoe onderzoekers betekenis geven? We maken daarbij een onderscheid tussen exacte en sociale wetenschappen en gaan daarbij in op de waarneming, het waarheidsbegrip en de toetsing waarna we concluderend afsluiten.
- Onderscheid tussen exacte en sociale wetenschappen
Veelal wordt er bij de aanpak van wetenschappelijk onderzoek een onderscheid gemaakt tussen exacte wetenschappen zoals natuurkunde en de sociale wetenschappen. Dat onderscheid is terug te voeren tot de opvatting dat de natuur, in tegenstelling tot mensen, niet over het vermogen beschikt tot betekenisgeving. De fysieke omgeving zou zich daarom objectief laten onderzoeken. We nemen processen waar en proberen tot inzicht te komen. We willen de processen begrijpen, de dynamiek van een natuurlijk systeem kenen. Dat ligt anders bij sociologisch onderzoek. Mensen zijn in staat tot betekenisgeving. Wanneer we menselijk gedrag bestuderen, dan kunnen we slechts tot inzicht komen door aandacht te geven aan de betekenisgeving die eraan ten grondslag ligt. Er is bij sociaal onderzoek sprake van een dubbele hermeneutiek: om te kunnen begrijpen hoe mensen handelen geeft de onderzoeker betekenis aan betekenisgeving door actoren.
- Waarneming
De keuze voor een constructivistisch perspectief geldt ook voor de onderzoeker: welke betekenis geeft hij aan de werkelijkheid? Wat is het betekeniskader waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd? Dat houdt in dat een zuiver objectieve waarneming van de werkelijkheid niet mogelijk is. Onze waarneming wordt beïnvloed door ons betekeniskader en dat is tot stand gekomen en beïnvloed door bijvoorbeeld opvoeding, opleiding, ervaringen onze persoonlijkheid en omgevingsfactoren. Op basis daarvan vormen we ons beelden van de werkelijkheid die zo krachtig zijn dat het onderscheid tussen beeld en werkelijkheid wegvalt. De constructie die we van de wereld maken valt samen met de wereld zelf.
- Waarheidsbegrip
Aan wetenschappelijk onderzoek stellen we eisen. Uitkomsten moeten correct zijn. We moeten erop kunnen vertrouwen. Sterker nog, dat vertrouwen is de basis waarom we zo vaak een beroep doen op de wetenschap. Dat alles stelt eisen aan het onderzoek. We willen dat de resultaten van onderzoek eenduidig zijn en we willen dat ze objectief zijn.
- Eenduidigheid
Eenduidigheid is nodig. We willen zekere kennis. Maar die is lastig te bereiken vanuit het perspectief van het constructivisme. Dat perspectief stelt immers dat de werkelijkheid niet eenduidig en vaststaand is maar heel uiteenlopende betekenis kan krijgen, afhankelijk van de betekenis die we eraan geven. Desondanks houden we de eisen overeind. We willen heldere en onbetwistbare conclusies en aanbevelingen. Sterker nog, de hulp van de wetenschap wordt juist ingeroepen om eenduidige helderheid te verschaffen en dus de veelkleurige werkelijkheid terug te brengen tot eenduidige maatregelen. Of zoals van der Wal stelt: “Alles staat in het teken van het streven naar een exacte bepaling der dingen, naar het geven van ondubbelzinnige antwoorden op vragen en eenduidige oplossingen voor problemen, naar het leveren van dwingende verklaringen.”
- Objectiviteit
Die is eveneens lastig te bereiken vanuit het constructivisme. Betekenissen zijn niet in de werkelijkheid aan te treffen maar die worden toegekend aan de werkelijkheid. Dat betekent “per definitie” een stevige en onlosmakelijke verbinding tussen betekenisgevend subject en de werkelijkheid.
Niettemin houden we de beide eisen van eenduidigheid en objectiviteit in stand. Hoe gaan we daarmee om? Onderzoekers beginnen doorgaans met een herformulering van de onderzoekopdracht. Die herformulering heeft tot doel tot een onderzoekopzet te komen met behulp van breed geaccepteerde onderzoekmethoden. We reduceren de werkelijkheid zodanig dat we aan de eisen kunnen voldoen. We zullen dat toelichten aan de hand van een voorbeeld.
Stel dat we de opdracht krijgen te onderzoeken hoe het gesteld is met de verkeersveiligheid in een wijk. De opdrachtgever verwacht eenduidige conclusies en daarop gebaseerde praktische aanbevelingen. Niet zelden is er sprake van teleurstelling in beleidskringen wanneer wetenschappelijk onderzoek ons niet verder helpt, bijvoorbeeld omdat de problematiek complexer is dan gedacht of resultaten zo genuanceerd zijn dat ze ons niet verder helpen in concrete situaties. Een onderzoek over verkeersveiligheid levert al meteen de vraag op wat we onder verkeersveiligheid verstaan. Wanneer noemen we een wijk veilig uit verkeersoogpunt? Om tot concrete en onweerlegbare conclusies te komen is het nodig dat we zodanige definities hanteren dat we de verkeersveiligheid kunnen meten. Bijvoorbeeld door na te gaan hoeveel verkeersovertredingen hebben plaatsgevonden. Hoeveel ongelukken zijn gebeurd? Bij hoeveel incidenten was er enkel materiele schade? Hoeveel met lichamelijk letsel? Hoeveel met dodelijke afloop? We kunnen verder concreet formuleren hoeveel uitzicht een weggebruiker moet hebben op een kruispunt. Welke eisen stellen we aan een weg waar de maximaal toegestane snelheid 50 km per uur is? We maken de werkelijkheid meetbaar. Vervolgens verzamelen we informatie waarna we in staat zijn tot eenduidige conclusies te komen. Zo beantwoorden we aan het verwachtingspatroon dat onderzoek ons definitieve gegevens oplevert. Maar die zekerheid heeft een prijs. Door de werkelijkheid te modelleren naar onze onderzoekopzet sluiten we werkelijkheid buiten. We passen de werkelijkheid aan opdat we tot zekere kennis kunnen komen. We reduceren de veelkleurige werkelijkheid tot een eenduidige werkelijkheid die ons tot exacte conclusies in staat stelt. Terwijl een veelkleurige en multi-interpretabele werkelijkheid het lastig maakt als definitief aambeeld te functioneren en een helder onderscheid te maken tussen waar en onwaar, betekent de gereduceerde werkelijkheid dat we dat probleem kunnen ontgaan. Sterker nog, de reductie tot een eenduidige werkelijkheid was juist bedoeld om het onderscheid tussen waar en onwaar te kunnen maken. Vervolgens gaan we gegevens verzamelen die we vergelijken met de opgestelde normen waarna we conclusies trekken.
Wat gebeurt is dat we de werkelijkheid definiëren. We vragen exactheid. Heel nauwkeurig worden begrippen bepaald. Wat verstaan we onder verkeersveiligheid? Wanneer is een situatie verkeersveilig? We reduceren de te onderzoeken werkelijkheid door definities tot een werkelijkheid die ons in staat stelt zekere uitspraken te doen op basis van onderzoek. Wanneer we willen weten hoe veilig onze samenleving is, onderscheiden we een aantal categorieën van strafbare feiten. We maken een onderscheid tussen bijvoorbeeld misdrijven, lichte overtredingen enz. Die strafbare feiten preciseren we vervolgens. Verkeersovertredingen kunnen al of niet negatieve gevolgen hebben voor anderen. Ze veroorzaken al of niet materiele schade. Er kan al of niet sprake zijn van lichamelijk letsel, al of niet met dodelijke afloop.
- Toetsing
Het constructivistisch perspectief mag dan vragen oproepen met betrekking tot de waarheidsclaim maar, zo zou men kunnen stellen, het is nog altijd zo dat wetenschappelijk onderzoek aan eisen moet voldoen. Niet ieder onderzoek krijgt de kwalificatie “wetenschappelijk”. Dat zou toch bepaalde waarborgen moeten bieden met betrekking tot de kwaliteit van onderzoekresultaten en onterechte claims kunnen ontmaskeren. Aanleiding dus om de toetsing van onderzoek uit oogpunt van de wetenschappelijke kwaliteit ervan van nabij bekijken.
Om de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek te beoordelen hebben we, algemeen gesteld, twee benaderingen. Een benadering is de kwaliteit van onderliggende redeneringen. Aanpak, analyses en conclusies moeten logisch tot stand komen. Maar over de vraag naar de logica van de opzet en uitvoering van een onderzoek kan men gemakkelijk van mening verschillen, ook binnen de wetenschap zelf zoals herhaaldelijk blijkt. Er zijn geen harde en concrete meetpunten die in staat stellen een scherp onderscheid te maken tussen logische en niet-logische redeneringen. Er bestaat altijd ruimte voor uiteenlopende interpretaties. In wezen is sprake van intersubjectieve overeenstemming binnen het wetenschappelijk forum. Logica en systematiek van aanpak zijn rekbare begrippen die interpretatie vragen.
De tweede benadering om vast te stellen of onderzoekresultaten al of niet terecht de kwalificatie “wetenschappelijk” verdienen houdt in dat we de resultaten van een onderzoek toetsen aan de praktijk. Conclusies moeten door de praktijk worden bevestigd. Maar ook die toetsing roept vanuit een constructivistisch perspectief vragen op. Laten we het hypothetisch-deductief model als voorbeeld nemen. Een gebruikelijke opzet voor wetenschappelijk onderzoek is dat we een hypothese formuleren die toetsbaar is. Blijkt uit die toets dat het verband tussen variabelen zoals dat in de hypothese wordt beschreven, wordt bevestigd dan concluderen we dat we tot inzicht zijn gekomen. Echter, bevestiging van een hypothese betekent nog niet automatisch dat het aangetoonde verband tussen twee of meer variabelen verloopt zoals in de hypothese verondersteld. Het blijft een veronderstelling over een mogelijk verloop maar bevestiging van een verondersteld verband betekent nog geen zekerheid met betrekking tot de juistheid van de hypothese. We kunnen op basis van veronderstelde processen beredeneren dat een bepaalde hoeveelheid kunstmest van een bepaalde samenstelling bij toediening in een bepaalde fase van de ontwikkeling van een plant bij bepaalde weersomstandigheden de productie vergroot. We kunnen een theorie formuleren dat een bepaalde kunstmestmix chemische processen op gang brengt en stimuleert waardoor een plant sneller groeit. Maar bevestiging van die hypothese, bijvoorbeeld door laboratoriumproeven, wil nog niet zeggen dat de veronderstelde processen zoals die in de hypothese zijn geformuleerd, worden bevestigd. Een hypothese kan worden opgevat als een constructie, een beeld van de werkelijkheid en hoe die functioneert.
4. Conclusie met betrekking tot de waarheidsclaim van de wetenschap
De eisen die we stellen aan wetenschappelijkheid en de criteria aan de hand waarvan we wetenschappelijkheid beoordelen betekenen in wezen dat we de werkelijkheid reduceren op een zodanige wijze dat we aan de eisen kunnen voldoen. Die eisen vinden hun neerslag in methoden die geacht worden wetenschappelijke kennis voort te brengen. Maar om die methoden toe te passen modelleren we de maatschappelijke werkelijkheid tot een werkelijkheid die methodisch kan worden onderzocht. Dat is een merkwaardige paradox. We willen inzicht krijgen in de werkelijkheid maar om de werkelijkheid op een verantwoorde wijze te onderzoeken passen we de werkelijkheid eerst zodanig aan dat we onze methoden kunnen inzetten. We vormen een zodanig beeld van de werkelijkheid dat we tot eenduidige en objectieve conclusies kunnen komen. Dat heeft invloed op de maatschappelijke relevantie van resultaten. Kort geformuleerd, naarmate onderzoek meer voldoet aan de gestelde eisen bestaat het risico dat de resultaten minder toepasbaar zijn. Door ons perspectief te beperken nemen we de werkelijkheid slechts beperkt weer. Als gevolg daarvan hebben de uitkomsten van het onderzoek slechts geldigheid binnen het beeld van de werkelijkheid dat we hebben geconstrueerd. Er is sprake van een omkering. Om de werkelijkheid wetenschappelijk verantwoord te kunnen onderzoeken is het nodig dat we de werkelijkheid eerst aanpassen aan de goedgekeurde methoden van onderzoek. Het instrument van de onderzoekmethode wordt heersend over het doel van het onderzoek.
We kunnen onze claims slechts overeind houden door ons beeld van de werkelijkheid aan te passen. We verengen ons beeld en hebben daardoor zicht op een steeds kleiner deel van de werkelijkheid. We weten steeds meer over een steeds verder gereduceerd beeld van de werkelijkheid. De resultaten zijn waar en geldig dankzij het feit dat we een deel van de werkelijkheid hebben buitengesloten. Die uitsluiting was nodig omdat we anders onze claims niet overeind konden houden. Uitsluiting is dus functioneel. Het is een paradox. We streven naar waarheid en houden de illusie van waarheid en geldigheid overeind door eerst alles uit te sluiten dat onze conclusies zou kunnen verstoren. De prijs die we daarvoor betalen is dat de geldigheid van de resultaten en de relevantie ervan voor de praktijk van alledag beperkt zijn. Zo beschouwd bevestigt wetenschappelijk onderzoek het formele betekeniskader en wordt het beperkende overheidsperspectief bevestigd en in stand gehouden. Wetenschap faciliteert en bevestigt dan het onderliggend systeem in plaats van de omslag te faciliteren naar een verbredend perspectief waardoor een groter deel van de werkelijkheid zoals die door burgers wordt beleefd in beeld komt. Zo houdt de wetenschap de kloof tussen systeemwereld en de leefwereld van burgers in stand. Het risico daarvan is dat conclusies van onderzoek tot interventies leiden die het karakter hebben van symptoombestrijding. Het beperkend wereldbeeld blijft in stand en het zicht op de aard van onderliggende problemen ontbreekt. Zo kan het streven naar zekere kennis ons in de weg zitten. We creëren een beeld van de wereld waarin we aanspraken op waarheid overeind kunnen houden. Maar het is een geconstrueerde waarheid.
5. Hoe kan een gebrekkig functionerend wetenschapssysteem zolang in stand blijven?
Gebruikelijk is dat systemen die niet voldoen tot kritiek leiden. Er wordt van buiten uit druk uitgeoefend om tot aanpassingen te komen. In het uiterste geval kan een systeem zijn positie en rol verspelen. Daarvan lijkt het wetenschapssysteem weinig last te hebben. Ondanks alle kritiek wordt de wetenschap voortdurend te hulp geroepen om ondersteuning op het vlak van kennis. Dat roept de vraag op hoe zo’n wetenschapssysteem in stand kan blijven terwijl ervanuit een constructivistisch perspectief belangrijk nadelen aan kleven. Om daar zicht op te krijgen maken we een onderscheid tussen institutionele krachten die binnen het wetenschapssysteem zelf werkzaam zijn en externe krachten.
5.1 Institutionele aspecten van het wetenschapsdomein
De praktijk van wetenschapsbeoefening kan niet worden begrepen zonder aandacht te geven aan institutionele krachten binnen de wetenschap zelf. Binnen het wetenschappelijk domein zijn krachten werkzaam die de bestaande praktijk in stand houden.
- Disciplinaire opbouw
Binnen de wetenschap geldt een disciplinaire structuur. De wetenschap is opgedeeld in disciplines en binnen disciplines is sprake van subdisciplines. Die structuur is ontstaan vanuit de wetenschap zelf. Gebieden zijn afgebakend. De wetenschap claimt niet alleen zelfstandigheid en een eigen regie ten opzichte van de buitenwereld maar dat geldt intern ook tussen disciplines. Dat uit zich bijvoorbeeld in eisen die aan onderzoek worden gesteld. Welke onderzoekbenaderingen en welke methoden zijn geaccepteerd? Voor zover er sprake is van verschil van opvatting beperken dergelijke discussies zich doorgaans tot het disciplinaire domein.
- Professionele houding
Kenmerkend voor het wetenschappelijk systeem is ook de professionele houding. Men claimt exclusiviteit ten opzichte van de wereld buiten het wetenschapsdomein. Of een onderzoek wetenschappelijk verantwoord is en tot wetenschappelijk verantwoorde resultaten heeft geleid wordt beoordeeld door wetenschappers. Dat maakt de wetenschap weinig kwetsbaar ten opzichte van de buitenwereld. Een uitzondering is wanneer blijkt dat wetenschappelijk onderzoek tot aantoonbare missers heeft geleid. Maar de verdedigingslinie die vanuit de wetenschap wordt opgetrokken is dan vaak dat de resultaten enkel gelden voor de vooraf gedefinieerde werkelijkheid die men heeft onderzocht. Anders gezegd, de resultaten gelden enkel binnen de gereduceerde werkelijkheid. Men zou van een paradox kunnen spreken: hoe meer de werkelijkheid is gereduceerd, des te beperkter is het terrein waarbinnen de resultaten geldig zijn en des te minder hebben de uitkomsten van het onderzoek maatschappelijke relevantie.
5.2 Institutionele aspecten in de relatie tussen het wetenschapsdomein en de buitenwereld
Er mogen weliswaar interne krachten zijn die het systeem afschermen maar, zo zou men zich kunnen afvragen, wanneer de resultaten van wetenschappelijk onderzoek relevantie missen zal er toch op enig moment een reactie komen. Wetenschappelijk onderzoek levert niet op wat ervan wordt verwacht. Toch blijkt het belang dat aan wetenschappelijk onderzoek wordt toegekend door dergelijke ervaringen nauwelijks aangetast. Sterker nog, er is eerder sprake van een toenemend beroep dat bijvoorbeeld vanuit beleid en rechtspraak op de wetenschap wordt gedaan. We gaan op beide terreinen afzonderlijk in.
- De betekenis van wetenschap binnen het overheidsbeleid
We stellen hoge eisen aan het optreden van de overheid. We willen bijvoorbeeld willekeur vermijden. We verwachten van de overheid dat die objectief en onafhankelijk van personen die het betreft optreedt. Dus niet de ene burger een vergunning geven die aan een ander in min of meer vergelijkbare omstandigheden wordt geweigerd. Ook stellen we eisen aan de motivering. Die moet objectief zijn. Die eisen zijn vastgelegd in de zogenaamde beginselen van behoorlijk bestuur die rechtskracht hebben. Die eisen betekenen in wezen dat er sprake moet zijn van eenduidigheid. Besluiten moeten zijn gebaseerd op zekere kennis. Vaak wordt de wetenschap bij besluitvorming betrokken omdat kennis die langs wetenschappelijke weg wordt verkregen objectief wordt geacht. De juistheid is bewezen, zo wordt doorgaans verondersteld. En in ieder geval wordt wetenschappelijke kennis hoger geacht dan alledaagse ervaringskennis.
Binnen overheidsbeleid creëren we een beeld van de werkelijkheid waarin we onze ambities en daaruit voortvloeiende eisen overeind kunnen houden. Het is weliswaar vrijwel onmogelijk om in een steeds veranderende wereld, die ook nog eens op geheel uiteenlopende wijze kan worden geïnterpreteerd, al onze besluiten binnen alle overheidsorganisaties te laten voldoen aan de daaraan gestelde eisen maar we kunnen wel een afbeelding van de werkelijkheid creëren waarbinnen we de schijn op kunnen houden. De “oplossing” die we kiezen houdt in dat we in al onze wetten en daarvan afgeleide regelingen heel nauwkeurig met behulp van gedetailleerde definities een beeld van de werkelijkheid construeren dat ons in staat stelt aan die eisen te voldoen. Die houding werkt splitsend. Iets is waar of onwaar; een handeling is strafbaar of niet-strafbaar; iemand heeft recht op een vergunning of juist niet.
Het is weliswaar een schijnwerkelijkheid die afwijkt van de werkelijkheid zoals die wordt beleefd door burgers maar dat verschil wordt geaccepteerd, liever dan dat we erkennen dat we de maatschappelijke werkelijkheid hebben aangepast zodat we de illusie kunnen blijven koesteren dat het overheidshandelen perfect is en dat onze eisen en ambities realiseerbaar zijn. De wetenschap werkt daarbij ondersteunend. Gebrek aan kennis wordt opgeheven door wetenschappelijk verantwoord onderzoek dat objectief wordt geacht en tot zekere uitkomsten leidt. Dat is mogelijk doordat het geldende formele betekeniskader binnen het overheidsbeleid van beslissende invloed is op zowel de vraagstelling als de uitvoering van het onderzoek. Het onderzoek wordt uitgevoerd binnen het geconstrueerde beeld van de werkelijkheid zoals die in beleidsland geldt. De uitkomsten kunnen in de ogen van burgers betrekkelijk betekenisloos zijn omdat zij andere percepties van de werkelijkheid hebben maar dat hindert niet omdat het formele betekeniskader nu eenmaal dominant is, per definitie.
De relatie tussen beleid en wetenschap is overigens tweezijdig en onderling versterkend, ondanks de gemaakte kritische opmerkingen. Beleid maakt gebruik van de wetenschap maar is tegelijkertijd ook een belangrijke opdrachtgever en financier. De opdrachten worden geformuleerd als kennisbehoeften vanuit beleidsprocessen en zijn dus drager van een wereldbeeld dat, zoals we stelden, een constructie is die werkelijkheid buitensluit. Wetenschap werkt zo versterkend en verstevigend met betrekking tot een beeld van de maatschappelijke werkelijkheid dat gemankeerd is. Het beleidscomplex loopt steeds verder vast. Wordt steeds gedetailleerder. Veranderingen worden steeds lastiger in te passen. De eis van consistentie maakt dat iedere verandering, hoe klein ook, zich logisch moet verhouden tot het bestaande gereduceerde wereldbeeld. Dat beeld wordt dus bevestigd terwijl het eigenlijk onderwerp van verandering zou moeten zijn. Het verengt terwijl het verbreed zou moeten worden. De blik van de overheid verengt. De uitsluiting neemt toe. Terwijl de wetenschap bron van vernieuwing zou moeten zijn, werken de resultaten van wetenschappelijk onderzoek probleembevestigend en niet zelden probleemvergrotend. De ontvankelijkheid van de overheid voor maatschappelijke vraagstukken neemt af.
- De betekenis van wetenschap binnen de rechtspraak
Voor zover burgers aldus tot stand gekomen besluiten van de overheid wensen te betwisten en aanvechten, dienen ze zich tot de rechterlijke macht te wenden. Echter, de scheiding der machten presenteert zich in dergelijke processen op een merkwaardige wijze. Het feit dat de rechtspraak onafhankelijk van de uitvoerende macht dient te functioneren, zou het beeld kunnen oproepen dat rechters onjuiste overheidsbesluiten kunnen vernietigen en in voorkomende gevallen repareren. Dat beeld is echter te eenvoudig. De scheiding der machten werkt hier in zijn tegendeel. De scheiding houdt in dat rechters slechts aan geldende wetten en regels mogen toetsen en dat houdt weer in dat de daarin vastgelegde definities door een rechter als een vaststaand gegeven moeten worden geaccepteerd en gerespecteerd. Dat betekent dat de werkelijkheidsconstructie die door de overheid in regelgeving is geformuleerd en gedefinieerd een vast toetsingskader vormt. Dat houdt in dat de rechter niet zo gemakkelijk betekenisconstructies van burgers mee kan wegen voor zover die afwijken van de formele definities van de overheid. Dat formele betekeniskader dient als toetssteen.
Verder kan in de rechtspraak de wetenschap te hulp worden geroepen wanneer bijvoorbeeld naar het oordeel van de rechter kennis ontbreekt. Er kan opdracht worden gegeven tot nader onderzoek wanneer het lastig valt beweringen van partijen in een proces te interpreteren en te wegen. De uitkomsten van dergelijk onderzoek zijn vervolgens in de ogen van een rechter vaak van doorslaggevende betekenis. Denk bijvoorbeeld aan vragen rond toerekeningsvatbaarheid van een verdachte die door psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek moeten worden beantwoord. Was er opzet in het spel bij het plegen van een strafbaar feit? Is de aangebrachte schade in een civiele procedure inderdaad het gevolg van het handelen van een persoon of speelden natuurlijke omstandigheden een rol?
- Conclusie
De wetenschap heeft vaak een beslissende betekenis in beleid en rechtspraak. Die beslissende betekenis is terug te voeren tot het feit dat de wetenschap het gereduceerde beeld van de werkelijkheid dat in beleid en rechtspraak geldt bevestigt. Weliswaar heeft dat beperkte beeld en de daaruit voortvloeiende beperkte kennis nadelen maar die worden juist bevestigd door wetenschappelijk onderzoek dat gebaseerd is op een eveneens gereduceerd beeld van de werkelijkheid dat kenmerkend is voor wetenschappelijk onderzoek. Ondanks daaraan klevende gebreken wordt zo de hoge status van wetenschappelijke kennis bevestigd. Die rol binnen beleid en rechtspraak heeft als gevolg dat relativering van wetenschappelijke kennis niet voor de hand ligt. Het zou de basis weg kunnen slaan of althans kunnen verzwakken onder besluiten binnen ons beleids- en rechtssysteem en dat vinden we geen aantrekkelijke gedachte. Thans ontslaat langs wetenschappelijke weg verkregen kennis beleidsmakers en rechters van de opgave tot verdere motivering omdat wetenschappelijke kennis wordt verondersteld waar en objectief te zijn.
De overheid heeft definitiemacht en kan de eigen definities, ook al zijn die gebaseerd op een gereduceerd wereldbeeld, dwingend opleggen. We kunnen weliswaar streven naar pluriformiteit maar pluriformiteit staat haaks op het formele overheidsperspectief van de overheid en op de beginselen van behoorlijk bestuur die voor overheidshandelen gelden. En dan is er altijd nog de rechtspraak die gebaseerd is op eenduidigheid en objectiviteit. Anders gezegd, vanuit beleid en rechtspraak wordt aangedrongen op eenduidige kennis. Het wereldbeeld binnen beleid en rechtspraak is gereduceerd en sluit uit met als consequentie dat diezelfde mechanismen van reductie en uitsluiting betrekking hebben op de behoeften aan kennis die past binnen dit verengde wereldbeeld. Daarbij moeten we bedenken dat beleid en in mindere mate rechtspraak belangrijke financiers zijn van wetensschappelijk onderzoek en dus grote invloed hebben op de vraag wat het onderzoek moet opleveren. Wanneer er eenduidige kennis wordt gevraagd dwingt dat onderzoekers tot een zodanige aanpak dat de resultaten van het onderzoek eenduidig zijn. Daarmee dwingt de overheid het formele betekeniskader over te nemen en het onderzoek binnen dat kader te laten plaatsvinden. Die definitiemacht van de overheid en de daaruit voortvloeiende behoefte aan eenduidige kennis betekent zo een krachtige ondersteuning van de wetenschap zoals die thans wordt beoefend. Aan de eisen die we aan overheidsoptreden stellen kunnen we slechts voldoen door een beeld van de werkelijkheid aan te passen en een deel uit te sluiten. Die definitiemacht van de overheid en de daaruit voortvloeiende behoefte aan eenduidige kennis betekent zo een krachtige ondersteuning van de wetenschap zoals die thans wordt beoefend. Aan de eisen die we aan overheidsoptreden stellen kunnen we slechts voldoen door een beeld van de werkelijkheid aan te passen en een deel uit te sluiten. De onderliggende krachten om dergelijke processen in stand te houden zijn sterk. Een ingeperkt wereldbeeld hoeft geen probleem te zijn zolang de overheid het vermogen heeft het onderliggend wereldbeeld, hoe beperkend dat ook is, dwingend op te leggen aan anderen. Er is sprake van onderling versterkende mechanismen tussen wetenschap, overheidsbeleid en rechtspraak met als gevolg dat een gemankeerd wereldbeeld in stand blijft.
6. Wat is nodig voor verandering?
Helder is dat verandering ingrijpende wijzigingen vraagt. Het gaat niet langer om kleine aanpassingen binnen systemen maar om verandering van de systemen zelf. We noemen een aantal punten.
Allereerst is nodig dat we aandacht geven aan wat we als gevolg van onze zucht naar ordening hebben buitengesloten. Dat betekent dat we de gespecialiseerde ordening in disciplines vervangen door trans-disciplinaire benaderingen. Multi-disciplinariteit is onvoldoende. Dat is slechts en optelsom van disciplines. Serres pleit ervoor de ruimte “entre”, de ruimte tussen de disciplines te verkennen. Daar treffen we werkelijkheid aan die juist door onze disciplinaire oriëntatie buiten beeld is gebleven, weliswaar niet als welbewust doel maar wel als feitelijk effect. Het is een pleidooi om betekenis te geven aan wat we als betekenisloos terzijde hebben geschoven. In gelijke zin pleit Serres voor nieuwe verbindingen tussen domeinen die in onze huidige samenleving min of meer zelfstandig functioneren. Denk aan ons economisch systeem, kunst en cultuur, overheid enz.
Op de tweede plaats vraagt het om veranderingen op methodologisch en methodisch terrein. Methodes boden ons houvast maar vormden tegelijkertijd een belemmering om de werkelijkheid te leren kennen die we niet met onze methodes konden bereiken. Dat betekent ook een heroverweging en herwaardering van de eisen die we stellen aan wetenschappelijk onderzoek. Juist die op eenduidige kennis gerichte methoden zitten ons in de weg. Dat sluit aan bij de filosofie van Feyerabend.
Het komt erop neer dat we in een periode van systeemverandering niet moeten zoeken naar meer gedetailleerde kennis binnen perspectieven die thans dominant zijn maar de uitdaging is dat we vanuit nieuwe perspectieven de werkelijkheid tegemoet treden en ons aldus nieuwe beelden vormen van de werkelijkheid. Door verandering van perspectief verschijnt de wereld anders aan ons. Zowel problemen als oplossingen zijn perspectief-gebonden.
7. Hoe kun je die veranderingen bereiken?
We zagen dat we het ongeordende niet vanuit de geldende ordeningen kunnen leren kennen. Dat vraagt om vrijheid van methoden. De bestaande, geaccepteerde en voorgeschreven methoden zijn niet geschikt om de wereld buiten onze systemen en de wereld tussen de disciplines te ontdekken. In plaats van rondjes te maken rond onze geïnstitutionaliseerde eilanden moeten we de oceaan gaan verkennen. Die conclusie lijkt logisch maar het uitvoeren ervan is nog niet zo gemakkelijk. We hebben het bestaande betekeniskader stevig georganiseerd. Onze instituties vormen als het ware uitdrukking van dat betekeniskader. De verandering die we willen komt dus niet dankzij maar eerder ondanks bestaande instituties tot stand.
Diezelfde krachten zijn werkzaam binnen het wetenschappelijk domein zelf. Ook over de omslag die binnen de wetenschap moet worden gemaakt moeten we niet licht denken. In een tijd waarin ook wetenschappers worden afgerekend op prestaties, lees publicaties, bestaat de verleiding om “veilig” onderzoek te doen en zich te bedienen van methoden die breed zijn geaccepteerd in wetenschappelijke kringen. Dan kan het riskant zijn te kiezen voor onderzoekbenaderingen die daarvan afwijken en die dus de nodige kritiek en discussies in eigen kring kunnen oproepen. Naarmate steviger wordt vastgehouden aan traditionele methoden is dat risico groter. Er is dus experimenteerruimte nodig met de daaraan gekoppelde vrijheid andere wegen in te slaan. Deleuze pleit voor nomadisch denken en handelen. Nomaden hebben geen vaste verblijfplaatsen. Ze bewegen zich niet langs platgetreden paden maar gaan naar plekken waar ze voedsel denken te kunnen vinden. Dat betekent dat we ons losmaken van bestaande denkkaders en onze belangstelling richten op wat buiten beeld blijft wanneer we ons laten leiden door bestaande methoden. Nomadisch denken impliceert ruimte voor intuïtie, niet vastgeketend zitten aan bestaande structuren. Er is een vrijheid van denken nodig waarbij men de neiging moet onderdrukken elkaar telkens weer te corrigeren wanneer iemand van het gebaande pad afwijkt. Een verkennende, nieuwsgierige en zoekende houding dus waarbij we elkaar niet meer dwingen tot eenduidigheid maar meervoudigheid toelaten. Een geharnaste wetenschap werkt dan belemmerend. Nodig is juist dat we de patronen doorbreken die de problemen hebben veroorzaakt en waar we aan gehecht zijn maar, integendeel, bereid zijn ons te laten verrassen. Op ongebaande paden valt nu eenmaal meer te ontdekken dan wanneer we rond blijven rennen in cirkels.
Het is ook een pleidooi voor nieuwe coalities, combinaties van wetenschappers en ervaringsdeskundigen. In de psychiatrie zijn daar intussen goede voorbeelden van aanwezig die nog deels een experimenteel karakter hebben. De vorming van dergelijke coalities vraagt daarbij aandacht. Voorkomen moet worden dat men deelneemt als vertegenwoordiger van bestaande instituties zoals belangenorganisaties. Dat leidt gemakkelijk tot kennisbehoeften en onderzoekopdrachten die erop gericht zijn het bestaande te behouden. Dan is de neiging groot dat men het verleden herhaalt in plaats van de toekomst te ontwerpen. Doorbreking van bestaande belangenorganisaties is cruciaal. Die zijn georganiseerd rond gedateerde tegenstellingen terwijl de uitdaging juist is tot nieuwe thematiseringen te komen. Een voorbeeld vormt het zoeken naar nieuwe en duurzame systemen voor beheer van het platteland. Vaak lopen die processen nu vast in tegenstellingen tussen een economisch georiënteerde landbouw en de zorg voor landschap, natuur en cultuurhistorie. Men is dan mentaal voorgeprogrammeerd vanuit oude tegenstellingen. Het is een botsing van contexten. Compromissen bieden dan geen oplossing. Die houden de onderliggende spanningen in stand. In plaats daarvan moet de energie worden gericht op het gezamenlijk construeren van een nieuwe context. Living labs bieden prima mogelijkheden voor de voorgestelde vernieuwing mits genoemde valkuilen daarbij worden voorkomen.
Maar de belangrijkste voorwaarde is dat nieuw gevormde coalities waarbij deelnemers zijn gemotiveerd en het lef hebben om de ruimte buiten de gebaande paden te zoeken, de ruimte krijgen. Dat is niet vanzelfsprekend in een cultuur waarin we eisen stellen aan besteding van budgetten en liefst al vooraf vaststellen wat vernieuwend onderzoek moet opleveren. Echter, verkenning van het onbekende gebied dat binnen het perspectief van de gevestigde disciplines buiten beeld blijft is een tocht in het onbekende. Je weet niet wat je aantreft en hebt ook geen enkele garantie dat de inspanningen resultaat opleveren. Strikt genomen is vooraf niet eens concreet benoembaar wat je hoopt aan te treffen. Het pleit voor academische vrijheid die binnen bestaande instituties moeilijk kan worden gevonden. Het is het beeld van een wetenschap die eerst zichzelf moet vernieuwen om tot echt nieuwe kennis in staat te zijn.
Tot slot is nodig dat er verbindingen mogelijk worden tussen de verschillende domeinen binnen de maatschappij. Dat betekent dat de wetenschap niet langer het eigen domein afschermt maar zich openstelt voor perspectieven en opvattingen die afwijken van wat in wetenschappelijke kring wezenlijk wordt geacht. Serres spreekt beeldend over het zoeken naar passages door een wereld van gevestigde tegenstellingen. Je moet als het ware eerst je ontdoen van je eigen vanzelfsprekendheden om zo de ruimte te scheppen tot echte vernieuwing.
Literatuur
Deleuze, Gilles en Guattari, Felix, Rizoom, Uitgever: Rizoom, 1998
Feyerabend, Paul, Tegen de Methode, Lemniscaat, 2008
Latour, Bruno, Serres, Michel, Conversations on Science, Culture and Time, University of Michigan Press, 1995
Latour, Bruno, Reassembling the Social, Oxford University Press, 2007
Pico della Mirandola, Rede over de menselijke waardigheid, Historische uitgeverij, 2008
Popper, Karl, Conjectures and Refutations, Routledge, 1963
Van de Wal, G.A., De Omkering van de wereld, Achtergronden van de milieucrisis en het zinloosheidsbesef, Ambo, Baarn, 1996
Van Os, Jim, De DSM-5 voorbij!, Persoonlijke diagnostiek in een nieuwe GGZ, Diagnosis Uitgevers, 2014
Wagemans, M., Een Oceaan van Betekenisloosheid, een kritische analyse van beleid, politiek en wetenschap met een verwijzing naar de filosofie van Michel Serres, Digitalis, Utrecht, 2016
Wittgenstein, Ludwig, Tractatus Logico-Philosophicum, Atheneaeum-Polak & van Gennep, 1998
---
Email: thieuwagemans@gmail.com
Website: www.ontganiseren.nl