Nieuws
 

NIEUWS
 

Publicaties

door Mathieu Wagemans

Vervreemding tussen overheid en burger bezien vanuit betekenisgeving
Deel 2: De taal van de overheid in termen van de betekenis voor de burger

Civis Mundi Digitaal #156

door Mathieu Wagemans                                                                           www.ontganiseren.nl

Inleiding

De vraag hoe de overheid functioneert, is onderwerp van voortdurende discussie, omdat de overheid langs allerlei wegen en op allerlei terreinen ingrijpt in onze samenleving. Voortdurend blijken praktijken niet in overeenstemming met geldende regels. Of neem de breed levende ervaring dat het overheidsbeleid uiterst complex is. Het vraagt specifieke deskundigheid en vaardigheid om met de overheid te communiceren. Wil men uitdrukking geven aan kritiek op genomen besluiten, zoals in procedures van beroep en bezwaar, dan is het doorgaans noodzakelijk juridische deskundigheid in te roepen.

In dergelijke procedures is een veel voorkomende benadering dat men overheidsbesluiten toetst aan de eisen waar besluitvorming door de overheid aan moet voldoen. Die eisen zijn uitgebreid en worden voortdurend geconcretiseerd in rechterlijke uitspraken. Jurisprudentie vormt immers formeel bron van recht.

Een algemeen kader voor die eisen vormen de zogenaamde beginselen van behoorlijk bestuur. We vinden bijvoorbeeld dat burgers door de overheid op gelijke wijze moeten worden behandeld. Waar de een recht op heeft, mag de ander die in vergelijkbare omstandigheden verkeert, niet worden onthouden. De overheid dient te handelen zonder aanziens des persoons. Dat is vastgelegd in het gelijkheidsbeginsel.

Het vertrouwensbeginsel ziet toe op de rechtszekerheid. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat de overheid toezeggingen nakomt. Het motiveringsbeginsel schrijft voor dat besluiten dienen te worden onderbouwd. Er moet worden gemotiveerd waarom een bepaald besluit is genomen. Dat stelt in staat om genomen besluiten te beoordelen en in voorkomende gevallen erop te kunnen reageren. Dergelijke beginselen zijn via uitspraken van rechters gaandeweg alsmaar verder genuanceerd.

Taal als invalshoek

Het geheel aan regels geldt zowel voor de uitvoering van beleid als voor de totstandkoming van ervan. We willen in dit artikel als invalshoek de taal nemen en in het bijzonder ingaan op de spanning die burgers vaak ervaren rond toepassing van overheidsregels. Taal is gekozen als invalshoek omdat overheidsbeleid vrijwel uitsluitend is vastgelegd in geschriften zoals wetten en daarvan afgeleide regels. Taal dient als medium. Daarbij zullen we in het kader van dit artikel niet de inhoud van overheidsbeleid centraal stellen, maar proberen via een verdiepende analyse zicht te krijgen op de consequenties die taal als medium heeft.

Betekenisgeving als vertrekpunt

Zoals in eerdere artikelen, kiezen we voor een analyse met als uitgangspunt betekenisgeving. Als vertrekpunt nemen we dat we de werkelijkheid zoals die “is”, niet kunnen kennen en doorgronden. We kunnen er geen zekere en definitieve kennis over verwerven. We zijn slechts in staat ons er beelden van te vormen. We maken constructies van de werkelijkheid in het besef dat we de werkelijkheid op heel uiteenlopende wijze betekenis kunnen geven. Eenzelfde situatie kan door burgers heel verschillend worden betekend. Wat de een als oplossing ziet, kan door een ander als probleem worden ervaren.

Dat roept vragen op met betrekking tot het functioneren van de overheid en specifiek wat dat betekent voor de taal waar de overheid zich van bedient. Wat valt er te zeggen over de afbeelding van de werkelijkheid, die de basis vormt voor beleid van de overheid? 

Complexiteit

Een eerste opmerking is dan dat de taal van de overheid door burgers als uiterst complex wordt ervaren. Om de inhoud te leren kennen en zicht te krijgen over de werking ervan, is juridische kennis vereist. Er is sprake van tal van begrippen die voor burgers vaak moeilijk zijn te begrijpen. Daarvoor is nodig dat we ons verdiepen in het betekeniskader dat aan de basis ligt van overheidsbeleid.

Om daar zicht op te krijgen kunnen we kennisnemen van de definities die doorgaans in een willekeurige wet of daarvan afgeleide regels zijn opgenomen. Zie het gebruikelijke artikel in wetten, verordeningen, protocollen of richtlijnen waarin wordt gedefinieerd “… wat in de zin van deze wet c.q. regeling moet worden verstaan onder …..”. Waarna doorgaans uiterst nauwkeuring geformuleerde omschrijvingen volgen van begrippen die in de betreffende regeling aan bod komen. Al die definities vormen gezamenlijk het betekeniskader c.q. het perspectief, c.q. de afbeelding van de werkelijkheid die voor de overheid de basis vormt voor de inhoud en werking van de betreffende regeling.      

Het perspectief is daarmee in woorden vastgelegd. De taal als medium. Bij beleidsvorming komt die taal zorgvuldig tot stand. Wanneer is sprake van een strafbaar feit? Welke bouwwerken kunnen vergunningsvrij worden gebouwd? Maar de betekenis van taal gaat verder. Zo stelt Lacan dat ook ons onderbewustzijn een taalstructuur kent. Zoals we ook onze dromen verwoorden.

Wat zijn de kenmerken van dat betekeniskader van de overheid?

De vraag naar de aard van de taal waar de overheid zich van bedient, kunnen we herformuleren door de vraag te stellen, wat de kenmerken zijn van het formele betekeniskader van de overheid. We gaan in op de volgende kenmerken:

1. Eenduidig

Een eerste kenmerk is dat er sprake is van eenduidigheid. Voor meervoudigheid is geen plaats. Van de overheid verwachten we dat die helder communiceert. We kunnen niet accepteren dat eenzelfde situatie of gebeurtenis in de ogen van de overheid voor meerdere uitleg vatbaar is. Een handeling is wel of niet strafbaar. Iemand heeft wel of niet recht op een bouwvergunning of op een subsidie. Inkomsten zijn wel of niet onderhevig aan de regels betreffende inkomstenbelasting.

2. Objectief

Beleidsmaatregelen dienen objectief te zijn en dus algemene geldigheid te hebben. Dat streven is logisch en begrijpelijk, maar het is tegelijkertijd ook problematisch. Immers, hoe kan de overheid tot objectieve regels komen, wanneer we betekenisgeving als vertrekpunt nemen? Dan is immers iedere uitspraak over of duiding van de werkelijkheid een constructie, een beeld van de werkelijkheid die ook op heel andere wijze zou kunnen worden geconstrueerd. Objectieve kennis is niet bereikbaar vanuit het perspectief van betekenisgeving.  Wat wij duiden als een object, is in wezen een constructie. We kunnen de werkelijkheid slechts benaderen door er ons een voorstelling van te vormen. We houden die voorstelling niettemin doorgaans voor objectief.

Dat heeft gevolgen voor de werking van overheidsbeleid. Analyses en conclusies hebben slechts werking binnen de gekozen constructie van de werkelijkheid. In de praktijk van alledag zijn we ons daarvan doorgaans niet bewust. We houden de afbeelding van de werkelijkheid voor werkelijk. Het onderscheid valt weg.

Vergelijk de benadering waarin we hypothese formuleren en die vervolgens op waarheidsgehalte toetsen aan de werkelijkheid. Allereerst is iedere hypothese in wezen een constructie. Het is een veronderstelling met betrekking tot de werkelijkheid. Maar toetsen aan de empirie kan niet het beslissende antwoord geven over de vraag of een hypothese waar is of niet. Immers, de werkelijkheid waar we aan toetsen heeft eveneens het karakter van een constructie, zoals we eerder stelden. We toetsen de ene constructie aan een andere constructie. We toetsen aan wat subjectief tot stand is gekomen aan een eveneens subjectieve afbeelding van de werkelijkheid. De uitkomst kan onmogelijk het karakter krijgen van objectieve en dus onweerlegbare kennis. Vergelijk Nicolescu (2010), die stelt dat we slechts tot objectieve kennis kunnen komen door de subjectiviteit te doden. Dat is te veel gevraagd, althans wanneer we betekenisgeving als perspectief kiezen.

3. Statisch

Kenmerk van het formele perspectief van de overheid is verder dat het een statisch karakter heeft. Definities die zijn vastgelegd in wetten en andere overheidsregels hebben een statisch karakter. Ze leggen situaties, gebouwen en handelingen vast. We kunnen die weliswaar veranderen, maar dan vervangen we de ene statische definitie door een andere eveneens statische definitie. 

Dat statisch karakter is problematisch. De maatschappij is immers allerminst statisch. Er is sprake van voortdurende veranderingen. Die veranderingen kunnen fysiek van aard zijn, maar altijd geldt dat we die veranderingen slechts kunnen benaderen door er betekenis aan toe te kennen. Vergelijk de inhoud van de Rampenwet. Daarin is het begrip “ramp” zorgvuldig geformuleerd, c.q. betekend. Er staat een verwijzing in naar het leven en de gezondheid van mensen. Ook is relevant of er sprake is van grote materiële belangen die in ernstige mate bedreigd worden. Bovendien moet er sprake zijn van een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines. De betekenis van die definitie is niet zozeer de tekst op zichzelf maar de werking ervan. Dan gaat het om de impact die een definitie heeft. Bij de Rampenwet is bijvoorbeeld aan de orde dat op de geldmiddelen die in het Rampenfonds aanwezig zijn, slechts een beroep kan worden gedaan wanneer gebeurtenissen kenmerken hebben die overeenstemmen met de definitie van een ramp zoals die in de Rampenwet is vastgelegd.

Beweging laat zich lastig regelen. Het definiëren van beweging kan worden opgevat als een contradictio in terminis. We reduceren dynamiek door die met statische termen en begrippen vast te zetten. Wanneer nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het terrein van technologie of automatisering, ingrijpen van de overheid wenselijk of noodzakelijk maken, passen we de regels aan. Verandering is dan de vervanging van de ene statische definitie door een andere statische definitie. Maar bewegen als begrip laat zich lastig definiëren c.q. vastzetten. Door aanpassingen van het bestaande regelsysteem doen we geen recht aan het wezen van vernieuwing, aan het wezen van dynamiek. Met statische concepten kunnen we er niet toe doordringen.

4. Causale samenhangen

Kenmerk van overheidsbeleid is het uitgangspunt dat we in staat zijn de werkelijkheid te beïnvloeden en(bij) te sturen. Veranderbaarheid is voorondersteld. Wanneer we situaties en gebeurtenissen niet wensen te accepteren, grijpen we in om de werkelijkheid te veranderen in de door ons gewenste richting. Daarvoor is nodig dat we kennis van en inzicht in de werkelijkheid hebben en in de processen die zich voordoen. Beleidsmaatregelen zijn geen willekeurige slagen in de lucht maar zijn gebaseerd op interventievermogen. We vormen ons een afbeelding van de werkelijkheid en van de dynamiek ervan en dus ook van oorzakelijke samenhangen.

Causale samenhangen hebben echter altijd een veronderstellend karakter, wanneer we als vertrekpunt nemen dat we de werkelijkheid zoals die “is” niet kunnen kennen. We hebben de overtuiging dat de inzet van beleidsinstrumenten in staat stelt de werkelijkheid te veranderen. Onvermogen sluiten we buiten. Onvermogen kan niet goed worden betekend in politieke en beleidskringen. We missen de begrippen. Dat is terug te voeren op het perspectief van het positivisme dat ervan uitgaat dat de mens vanuit een externe positie de werkelijkheid naar zijn hand kan zetten.

Echter, er kan sprake zijn van gebeurtenissen die we niet kunnen begrijpen, althans niet met gangbare begrippen. Ze vinden plaats, ook zonder dat we ze begrijpen. De noodzakelijke perspectiefwijziging houdt dan in dat we onszelf niet langer positioneren in een onafhankelijke positie ten opzichte van de werkelijkheid maar als onderdeel ervan. Met als gevolg dat we onderdeel worden van de werkelijkheid. We zijn slechts element in een krachtenveld. Dat houdt in dat we onszelf in een afhankelijke en dus kwetsbare positie plaatsen. Dat staat haaks op het denken in de moderniteit waarin centraal staat dat we de werkelijkheid kunnen plooien naar onze verlangens.

5. Rationeel

Kenmerk voor het overheidsperspectief is dat het is gebaseerd op rationaliteit. Dat hangt voor een belangrijk deel samen met een van de beginselen van behoorlijk bestuur, namelijk het motiveringsbeginsel. We stellen eisen aan besluitvorming door overheidsorganen. We moeten motiveren waarom we een bepaald besluit nemen. We willen bijvoorbeeld een bepaald doel realiseren en de inzet van beleidsinstrumenten moet in staat stellen dat doel te realiseren.

6. Consistent

Een belangrijke eis die we aan overheidshandelen stellen, is dat er sprake is van een consistent geheel van regels en daarop gebaseerde besluiten. Besluiten moeten zich logisch tot elkaar verhouden. We wensen niet dat er sprake is van tegenstrijdigheden. Wanneer iemand in Delfzijl recht heeft op een vergunning, dan mag die vergunning iemand in Terneuzen, die in vergelijkbare omstandigheden verkeert, niet worden onthouden, tenzij gemeentelijke regels verschillen. Dat vloeit voort uit het feit dat jurisprudentie is erkend als rechtsbron.

Dat streven naar consistentie lijkt logisch en wenselijk uit oogpunt van rechtvaardigheid, maar heeft ook belangrijke nadelen. Het vormt een belangrijke hinderpaal wanneer sprake is van een noodzaak tot vernieuwing. Consistentie leidt ertoe dat nieuwe besluiten in overeenstemming moeten zijn met wat er ooit eerder met betrekking tot een bepaalde casus is besloten. We hebben bijvoorbeeld nauwkeurig gedefinieerd wat we in de ruimtelijke ordening onder een bijgebouw verstaan. Wanneer is een bouwwerk onderdeel van een hoofdgebouw en wanneer is sprake van een bijgebouw. Dat lijkt een triviale vraag maar wanneer de geldende regels voor hoofdgebouwen en bijgebouwen verschillen, kan dat onderscheid doorslaggevende gevolgen hebben voor het wel of niet verlenen van een vergunning.

Consistentie leidt tot reproductie. Het bestaande betekeniskader vormt de maatstaf voor beoordeling van de vraag of nieuwe besluiten zich logisch verhouden tot wat ooit eerder is besloten. Het nieuwe moet voldoen aan het bestaande. Het nieuwe is toegestaan, mits het zich logisch verhoudt met wat ooit eerder in regels is vastgelegd, c.q. logisch in bestaande regelsystemen kan worden ingepast. Gevolg daarvan is dat het buitengewoon lastig kan zijn nieuwe begrippen te introduceren.

Zie als voorbeeld de situatie waarin er nieuwe vervoermiddelen worden ontworpen die op onderdelen afwijken van bestaande voertuigen. Onder welke voorwaarden mogen fat bikes gebruik maken van fietspaden? Kan dit de verkeersveiligheid in gevaar brengen? Zijn er nieuwe regels nodig en verhouden die zich logisch tot reeds geldende regels? Wat gebeurt, is dat de eis van consistentie het uiterst lastig kan maken nieuwe vindingen zodanig te betekenen dat het geldende betekeniskader in stand kan blijven.

Verdieping
Er is aanleiding om de geschetste beleidsuitgangspunten en daaruit voortkomende problemen nader te bezien en te verdiepen. Aan de orde is dan de vraag, in hoeverre het thans geldende betekeniskader nog kan worden gehandhaafd, dan wel aan ingrijpende vernieuwing toe is. Zijn we niet toe aan een nieuw betekeniskader voor beleidsvorming? Zie bijvoorbeeld de praktijk waarin vernieuwing vaak niet mogelijk is vanwege strijdigheden tussen geldende regels en met jurisprudentie.

Of moeten we de vaak uiterst gedetailleerde eisen die we aan besluitvorming door de overheid stellen, niet kritisch beschouwen? Helpen de juridisch georiënteerde redeneerlijnen ons om de systeemproblemen op te lossen waar we mee te maken hebben, zoals op het vlak van duurzaamheid? Stelt het dominante formele betekeniskader in staat maatschappelijk urgente vraagstukken aan te pakken? Moeten maatschappelijk noodzakelijke maatregelen niet te vaak wijken voor argumenten van strikt juridische aard?  Het is de spanning tussen maatschappelijke relevantie en juridische perfectie en consistentie.

We gaan achtereenvolgens in op enkele pogingen tot verdieping te komen en op basis daarvan tot systeemvernieuwing. Is het geldend en juridisch vastgelegd betekeniskader niet aan ingrijpende vernieuwing toe? Is de ene afbeelding van de werkelijkheid beter dan een andere en waar is dat verschil dan op terug te voeren? Of anders geformuleerd, valt er iets te zeggen over de kwaliteit van de thans geldende afbeeldingen en waar meten we dat dan aan af? Valt er iets te zeggen over het onderliggend krachtenveld, dat onze processen van betekening beheersen althans beïnvloeden? In hoeverre oefenen die krachten impliciet invloed uit en zijn we er ons niet of onvoldoende van bewust?

Het buitengeslotene

Een eerste poging tot verdieping geeft aandacht aan de werkelijkheid zoals die wordt buitengesloten, omdat die niet kan worden betekend binnen het geldend betekeniskader van de overheid. Wat zijn de vanzelfsprekendheden, uitgangspunten en vooronderstellingen van het bestaande beleidskader? Die kunnen worden opgevat als bergplaatsen van het buitengeslotene. We kunnen het meervoudige niet bevatten en omvatten wanneer we eenduidigheid als vertrekpunt nemen. We kunnen het irrationele niet begrijpen met behulp van rationele begrippen, noch het dynamische met statische begrippen, noch het inconsistente met een consistent begrippenkader.

Definities hebben buitensluitende werking. (Wagemans, 2025) We zijn geneigd om bij definities te aandacht te richten op de omschrijving en de inhoud ervan. Maar definities hebben buitensluitende werking. Het betekent dat definities een onderscheid maken tussen wat de definitie omvat en datgene wat er niet in past. Juist dat laatste heeft aandacht gekregen in de filosofie van Derrida. Daarin neemt het begrip “deconstructie” een belangrijke plaats in.

Deconstructie houdt in dat we een tekst ontleden. Dus ook de begrippen die in een tekst centraal staan. Derrida richt de aandacht niet enkel op de betekenis van begrippen, maar probeert door deconstructie ook onder woorden te brengen wat er door begrippen in een tekst wordt buitengesloten. We kunnen een tekst slechts begrijpen door ook aandacht te geven aan wat niet past in een tekst, wat bijgevolg betekenisloos blijft, wat niet wordt verwoord. Door te bepalen welke activiteiten subsidiabel zijn, beslissen we tegelijkertijd wat niet subsidiabel is.

Van betekenis is verder dat taal domein-gerelateerd is. Ook binnen de overheid is sprake van deelsystemen Zie bijvoorbeeld de diplomatie, waarbinnen een “open en helder onderhoud” betekent dat partijen elkaar stevig hebben toegesproken. Vergelijk Kouzes en Mico (1979) die benadrukt hebben hoe taal en daarop gebaseerde communicatie tussen deelsystemen nogal uiteen kunnen lopen. Om de taal te begrijpen, is nodig dat we expliciet maken wat niet gelezen kan worden, omdat de boodschap zich tussen de regels in bevindt.

Elders hebben we een benadering verwoord waarin uitgangspunt is dat het buitengeslotene bepalend is voor een systeem. (Wagemans, 2025) We zijn geneigd onze systemen inhoudelijk te beschrijven aan de hand van regels en procedures.

Een heel ander uitgangspunt is, dat we hetgeen door een systeem wordt buitengesloten, opvatten als bepalend voor het wezen en de identiteit van een systeem. Wat is de buitensluitende werking van een systeem en wat zijn de krachten die tot buitensluiting leiden? Bij een beleidsnota van de overheid is dan de vraag aan de orde wat er is buitengesloten. Wat zijn de onderliggende aannames geweest die tot de tekst hebben geleid? De tekst zelf is een constructie van waarnemingen of opvattingen die slechts tot stand kon komen door werkelijkheid buiten te sluiten. We kunnen dus een samenvatting van een beleidstekst slechts begrijpen door de aandacht te richten op wat er niet wordt betekend. Wat betekenisloos blijft, is bijvoorbeeld alles wat de logica en de interne consistentie van een redenering onderuit kan halen.

3. Het verlangen naar perfectie

Een slag dieper is, wanneer we de aandacht richten op de vraag wat de onderliggende verlangens en/of pretenties zijn, die tot het betekeniskader van de overheid hebben geleid. De eisen die we stellen, hebben het karakter van en zijn gebaseerd op de wens dat het handelen van de overheid perfect is. Die perfectie is overigens ook een constructie. We denken die perfectie te kunnen bereiken met behulp van regels. En als zekerheid hebben we uitgebreide procedures op het vlak van rechtsbescherming. Die maken het mogelijk om door onafhankelijke rechtsinstanties te laten toetsen of besluiten van de overheid wel of niet op correcte wijze tot stand zijn gekomen. Was een besluit bijvoorbeeld voldoende onderzocht en zijn de uitkomsten van eerdere onderzoeken nog wel actueel? Was het betreffende overheidsorgaan wel bevoegd om het betwiste besluit te nemen?

Die hang naar perfectie heeft geleid tot het construeren van een afbeelding van de werkelijkheid die in staat stelt tegemoet te komen aan onze verlangens. Het is een geheel van instituties en institutionele voorzieningen, zoals processen, die het mogelijk maken dat de overheid perfect functioneert. En in gevallen dat dit niet het geval is, bestaat aldus een uitgebreid correctievermogen dat tot vernietiging van genomen besluiten kan leiden. In plaats van de aandacht te richten op nog verdere vervolmaking van geldende regels, zouden we onze onderliggende verlangens moeten beschouwen. Hebben we niet een schijnperfectie geconstrueerd die illusoir is? Is rechtvaardigheid niet een kwestie van vaardigheid in het recht geworden. We hebben een juridische afbeelding van perfectie geconstrueerd die we voor echt houden en waar we exclusieve geldigheid aan hebben toegekend.

Wat we daardoor buitensluiten is de beleving van burgers. De overheid heeft een afbeelding van de werkelijkheid gemaakt die in staat stelt te voldoen aan de eisen die we aan het optreden van de overheid stellen. We hebben de wereld zodanig geordend, c.q. een zodanige constructie ervan gemaakt, dat besluiten door de overheid perfect zijn en, als dat onverhoopt niet het geval is, dat er voldoende mogelijkheden voor reparatie zijn.

Dat houdt in dat we de maatschappelijke werkelijkheid plooien naar de wijze waarop de overheid zou moeten functioneren. De prijs die we daarvoor betalen is, dat de overheid minder ontvankelijk is voor wat er maatschappelijk speelt. De maatschappelijke werkelijkheid die meervoudig en dynamisch is, wordt in een eenduidig en statisch kader geperst. Dat lukt slechts door alles wat daar niet in past als betekenisloos terzijde te schuiven. Een punt apart is dat de inspanningen en kosten om ons systeem in stand te houden, exorbitant zijn geworden. Dat uit zich onder meer in kosten en vertraging c.q. lange procedures, wanneer plannen onderwerp zijn van beoordeling.

4. Aandacht voor processen

Een verwijzing is op zijn plaats naar Deleuze. Die stelt dat we doorgaans geneigd zijn de werkelijkheid als object te benaderen, terwijl we slechts tot de kern ervan kunnen doordringen door de aandacht op de dynamiek te richten. Het gaat bij Deleuze om de processen van “wording”. Het gaat in de filosofie niet om het doorgronden van de werkelijkheid, maar centraal moet staan dat we het “worden” tot object van onderzoek maken. Het gaat om het vinden van nieuwe concepten die in staat stellen nieuwe werkelijkheden ontsluiten. We moeten ons niet richten op het begrijpen van constructies, maar de processen van constructie aandacht geven.

Deleuze staat kritisch tegenover de ordeningen en structuren die ons leven bepalen. Die vormen de kaders voor afgebakende territoria terwijl we juist in ons denken los moeten raken van de tendens naar “territorialisering”. Het gaat niet om aldus tot stand gekomen territoria te onderzoeken maar we moeten ons eigen denken kritisch beschouwen en de zucht naar ordening en structurering weerstaan.

Dat vraagt een open, creatieve en kritische houding. Hij noemt het beeld van een rizoom, een systeem van wortelstokken dat zich voortdurend verder ontwikkelt. Op onverwachte momenten en op onvoorspelbare plekken ontstaan knopen en zijtakken. Het onderzoekobject zijn dan niet de structuren als resultaat van ons denken maar juist de processen van totstandkoming ervan.

5. Omgaan met verschillen

We noemden eenduidigheid en de consistentie als kenmerken van het overheidsperspectief.  Dat perspectief wordt door de overheid dwingend opgelegd. Immers, de macht van de overheid is in essentie definitiemacht. Wat wordt buitengesloten, zijn afbeeldingen van de werkelijkheid die reëel zijn de beleving van burgers, maar die tegelijkertijd niet (kunnen) worden betekend binnen het perspectief van de overheid. We kunnen het buitengeslotene niet betekenen met de begrippen die drager zijn van het formele perspectief.

Deleuze pleit ervoor dat we de verschillen onderzoeken. In plaats daarvan beschouwen we omwille van de eis van consistentie het bestaande als maatstaf voor het toekomstige. We komen zo niet los van de problemen en tekortkomingen van het geldende formele betekeniskader. Integendeel, we respecteren de verankering ervan. Daarmee bevestigen en verstevigen we dat betekeniskader. De oplossingsrichting is dat we in beeld brengen wat we hebben buitengesloten.

Ons verlangen naar ordening en harmonie leidt ertoe dat we de verschillen “wegordenen”. We onderzoeken ze niet omdat we ze niet betekenen. Juist daardoor kunnen we niet tot inzicht komen in de geldende systemen. Dat leidt tot een cultuur van zelfbevestiging. We zijn doof en blind voor wat niet kan worden betekend binnen het formele perspectief. Anders gezegd, we hebben de problemen zo stevig georganiseerd dat ze oplossingen blokkeren.

In gelijke zin pleit Derrida ervoor dat we het onderscheid tussen begrippen centraal stellen. We zijn ons vaak niet goed bewust van verschillen. Die aandacht voor de verschillen vormt een belangrijke basis van de differentiefilosofie. Onze structuren worden echter gekenmerkt door eenduidigheid. Wat niet past, wordt buitengesloten. De ordening kan slechts bestaan doordat we alles wat er niet in past buitensluiten. We kunnen inzicht krijgen in onze structuren door juist te onderzoeken wat we buitensluiten en wat het onderliggend krachtenveld is. Omdat de chaos de structuren en systemen mogelijk maakt, loont het om de verlangens naar ordening en harmonisatie kritisch te onderzoeken.

Derrida richt zich daarbij op tegenstellend denken. We kunnen een begrip of stelling of tekst pas goed begrijpen, door ook het tegengestelde bij de analyse te betrekken. Je richt je dan niet enkel op de inhoud van een begrip of stelling, maar juist ook op wat het begrip of stelling buitensluit. Juist de chaos kan inzicht verschaffen in onze ordeningen. Anders gezegd, je hebt de contramal nodig om de mal te begrijpen. Wat in een tekst als betekenisloos wordt beschouwd, helpt om inzicht te krijgen in de tekst zelf. Door deconstructie kunnen we de onderliggende redeneerlijnen op het spoor komen. Dan kan blijken dat wat we voor logisch houden, bij nadere beschouwing een illusie blijkt te zijn.

De differentiefilosofie kan worden opgevat als een sterk pleidooi om oog te krijgen voor meervoudigheid, inclusief de tegenstelingen die daarmee gepaard gaan. De betekenis van begrippen ligt in het onderscheid ten opzichte van andere begrippen. Onze neiging tot eenduidigheid vloeit voort uit ons verlangen naar universele kennis. We hebben een voorkeur om alles onder een noemer te kunnen brengen in een systeem dat intern consistent is.

We veronderstellen dat we daarmee tot waardevolle kennis kunnen komen, maar het tegendeel is het geval. Door het verlangen naar het harmonische zijn we niet ontvankelijk voor verschillen. Door verschillen weg te moffelen, onderzoeken we ze niet met als gevolg dat onze kennis gebrekkig blijft. De werkelijkheid is niet consistent maar omvat tegenstrijdigheden. Die blijven bestaan, ook wanneer we ze weg ordenen.

Dat heeft ook consequenties op institutioneel terrein. De wens tot harmonie is kenmerkend voor onze instituties. Ze vormen er de uitdrukking van. Alles hangt logisch samen. De instituties als constructie zijn intern consistent. Om het wezen ervan te begrijpen is deconstructie nodig. Of om een andere term te gebruiken: we moeten niet vertrouwen op verdere ontwikkeling en vervolmaking onze instituties, maar we moeten juist “ontganiseren”. (Wagemans, 2012).

6. Totalitair

De definitiemacht van de overheid kan worden opgevat als totalitair. We leggen dwingend een betekeniskader op, dat kenmerken heeft van de moderniteit: de wekelijkheid is kenbaar en veranderbaar. We kunnen de werkelijkheid naar onze hand zetten. We analyseren vanuit het perspectief van beïnvloeding en veranderbaarheid. Dat veronderstelt causale relaties die allemaal als vertrekpunt hebben dat er sprake is van beïnvloedbare elementen. Die veronderstellingen rond causale relaties scheppen de mogelijkheid voor beïnvloeding. Beïnvloedbaarheid is voorondersteld. We plaatsen de mens in een externe en zelfstandige positie ten opzichte van de werkelijkheid, wat de basis vormt voor de filosofie van Descartes.

Daar staat het vertrekpunt tegenover dat we de mens zien als onderdeel van een systeem. Dus niet langer de mens als heerser over de natuur, maar als een element van een systeem van natuurlijkheid. Dat betekent een mensbeeld waarin afhankelijkheden een belangrijke plaats innemen. Dat betekent acceptatie van de mens als afhankelijk element in een natuurlijk systeem. Dat opent de mogelijkheid voor een zienswijze dat we met al onze goede bedoelingen bezig zijn symptomen te bestrijden in de overtuiging dat we daarmee de vraagstukken kunnen oplossen waar we voor staan. Niet langer dus het vaste geloof dat we op de goede weg zijn met onze reparaties binnen het geldend beleidssysteem, maar dat we onvermogen thematiseren en doordenken. 

Stikstofproblematiek als voorbeeld

Een voorbeeld vormt de stikstofcrisis. De stikstofproblematiek betreft een uiterst complex spannings- en probleemveld. We hebben een constructie gemaakt van de werkelijkheid die is gebaseerd op meetbaarheid en kenbaarheid. We hebben twijfels over de vraag of we tot beïnvloeding in staat zijn, buitengesloten. Er is binnen ons perspectief geen ruimte voor wezenlijke beperkingen in het vermogen van de mens de werkelijkheid te sturen. We hebben dat onderliggend beeld van de werkelijkheid vervolgens zo gedetailleerd vastgelegd, dat we bepaalde prakijken wèl en andere niet aanvaardbaar vinden. Tot in detail hebben we de causale relaties vastgezet. We maken een onderscheid tussen emissie en depositie. We doen alsof de werkelijkheid geen geheimen meer voor ons heeft en dat we die werkelijkheid in detail kunnen sturen. We hebben een uiterst genuanceerde en gedetailleerd uitgewerkte constructie van de werkelijkheid gemaakt die we voor “werkelijk” houden.

Er ligt een groot vertrouwen in de wetenschap aan ten grondslag. Aan de orde is dat we dat vertrouwen bevragen. Wat is de afbeelding van de werkelijkheid die eraan ten grondslag ligt?  Welke uitgangspunten en veronderstellingen vormen er de basis van? Interventievermogen is voorondersteld. Onvermogen is buitengesloten. Aan de orde is dat we de onderliggende afbeelding van de werkelijkheid onderzoeken en expliciet maken waar die op is gebaseerd. Deconstructie dus.     

Conclusie

Het belang dat we toekennen aan begrippen komt voort uit onze wens tot helderheid te komen. Maar dat verlangen zit ons in de weg. We plooien de werkelijkheid naar onze verlangens. Er is sprake van processen van verminking van de werkelijkheid. We zijn vanuit een constructivistisch perspectief in staat ons beelden van de werkelijkheid te vormen, ook als die het karakter hebben van illusies, als ze “onwerkelijk” zijn. Constructivisme is identiek aan meervoudigheid. Maar de menselijke vermogens om tegelijkertijd meerdere afbeeldingen van de werkelijkheid als uitgangspunt te nemen, is beperkt.

Die spanning uit zich heel indringend bij overheidsbeleid. We definiëren de werkelijkheid om die regelbaar te maken. We hebben statische definities nodig om te regelen. De formele afbeelding van de werkelijkheid die aan regels en in het algemene aan overheidsbeleid ten grondslag ligt, is gebrekkig en die kan slechts bestaan dankzij het buitensluiten van alles wat niet door definities wordt omvat. Bovendien zijn definities statisch.

Wat rechters doen is in wezen dat ze nagaan of de werkelijkheid kan worden betekend met behulp van de definities en daarin opgenomen concepten zoals die in regels zijn vastgelegd. Het betekeniskader waarin die definities zijn vastgelegd vormt de mal c.q. het aambeeld dat de referentie vormt voor betekening. In juridische procedures wordt de strijd gevoerd over de vraag welke afbeelding van de werkelijkheid het meest waar c.q. waarschijnlijk c.q. redelijk moet worden geacht. Daardoor regeert niet alleen het bestaande over het toekomstige, maar het formele betekeniskader kan ook tot gevolg hebben dat we de werkelijkheid toetsen aan de illusies die in het formele betekeniskader aanwezig zijn.

Wat is nodig voor verandering?

Het leidt ertoe dat we weliswaar kunnen bepleiten, dat het overheidsperspectief moet worden verbreed om betekenis te kunnen geven aan wat burgers belangrijk vinden. Maar dat kan niet worden bereikt met instrumentele veranderingen binnen het geldend overheidsperspectief. Aan de orde is dat er een fundamentele verandering nodig is. Dat betekent onder meer, dat we ons de vraag zouden moeten stellen of we de eisen die we aan overheidsbeleid stellen, niet onderwerp van discussie zouden moeten maken. Wat we geconstrueerd hebben aan eisen van overheidsbeleid leidt tot een onbereikbare perfectie. De geldende afbeelding van de werkelijkheid lijkt perfect, maar is gebrekkig. Te mooi om waar te zijn. We laten ons dus overheersen door schijnperfectie. We prefereren het voortbestaan van illusies boven de wens en noodzaak de werkelijkheid te leren kenen zoals die betekenis heeft voor burgers. 

Er is behoefte aan nieuwe begrippen die kunnen omvatten wat er in de maatschappelijke werkelijkheid speelt. Dat vraagt om ingrijpende veranderingen. Immers, dat betekent dat we niet langer het bestaande perspectief c.q. betekeniskader van de overheid onverkort overeind kunnen houden. En dat raakt vervolgens aan de uitgangspunten die we voor overheidsbeleid bewust of onbewust hebben gekozen, zoals eenduidigheid en interne consistentie.

Dat vraagt een open ruimte waarin nieuwe ontwerpen en begrippen kunnen ontstaan die vervolgens op hun werking kunnen worden onderzocht. Ook ruimte voor experimenten om praktijken op basis van nieuwe begrippen te verkennen. Het gaat erom de niet-betekende werkelijkheid te leren kennen. We kunnen daarbij niet vertrouwen op bestaande begrippen. De geldende richtingwijzers brengen ons telkens terug naar de bewoonde wereld, naar de werkelijkheid zoals we die hebben betekend.

De uitdaging is nieuwe begrippen te construeren die ruimte scheppen om te betekenen waar we thans niet toe in staat zijn. De nog niet ontgonnen c.q. nog niet betekende werkelijkheid vraagt erom te worden verkend en betekend met behulp van nieuwe begrippen. Dat kunnen ook begrippen zijn die reeds bestaan in de leefwereld van burgers maar die als gevolg van barrières niet kunnen doordringen tot de formele systeemwereld van de overheid. 

In wezen is het nog ernstiger. We proberen thans te repareren, bijvoorbeeld door ons geldende betekeniskader te vervolmaken en nog verder te specificeren. Het resultaat is dat we begrippen verfijnen en nog verder detailleren. Met als resultaat dat we het bestaande betekeniskader nog complexer maken. We willen helderheid en stellen dat gelijk met detaillering en verfijning. Het zijn reparaties die de onderliggende problemen niet oplossen, maar eerder die problemen nog vergroten. We verengen dan het perspectief van de overheid terwijl juist verbreding aan de orde is. 

Literatuur

Derrida, Marges van de filosofie, Boom, Amsterdam, 2019

Kouzes, J.M. en Mico, P.R., Domain Theory: ‘An Introduction to Organizational Behavior in Human Service Organizations’, in: Journal of Applied Behavioral  Science, vol. 15, no. 4, p. 449-469, 1979

Nicolescu, Basarab, ‘Methodology of Transdisciplinarity – Levels of Reality, Logic of the Included Middle and Complexity’,  in: Transdisciplinary Journal of Engineering & Science  Vol: 1, No:1, (December, 2010), pp.19-38 

Wagemans, Mathieu, Ontganiseren, Op ongebaande paden valt veel te leren, InnovatieNetwerk, 2012

Wagemans, Mathieu, De vervreemding tussen overheid en burger: een analyse vanuit het perspectief van betekenisgeving, Deel 1: Situatieschets en analysekader, in: Civis Mundi Digitaal #154, januari 2025

 

We hebben je toestemming nodig om de vertalingen te laden

Om de inhoud van de website te vertalen gebruiken we een externe dienstverlener, die mogelijk gegevens over je activiteiten verzamelt. Lees het privacybeleid van de dienst en accepteer dit, om de vertalingen te bekijken.